6.5 Nieuwe en kwetsbare populaties

Nieuwe en kwetsbare populaties
1 / 43
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

In deze les zitten 43 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 80 min

Onderdelen in deze les

Nieuwe en kwetsbare populaties

Slide 1 - Tekstslide

Deze les:
- Quizvragen par 6.1 - 6.4
- Nabespreking SO par 5.3, 5.4
- Volgende week dinsdag bespreken we par 6.5

Slide 2 - Tekstslide

Ecosysteem/ habitat/ niche
Een ecosysteem bevat verschillende habitats.
En verschillende niches binnen de habitats.
Soorten kunnen naast elkaar leven binnen habitats, hun onderlinge relatie blijkt uit hun niches. 
Bij overlapping in niche is er concurrentie.

Slide 3 - Tekstslide

Ecosysteem/ habitat/ niche
Soort A en B leven deels in
hetzelfde habitat.
Dit betekent nog niet dat ze 
directe invloed op elkaar 
hebben.

Verschillende habitats in een ecosysteem

Slide 4 - Tekstslide

Ecosysteem/ habitat/ niche
De niche in het overlappende 
deel van de habitat bepaalt
of de soorten elkaar kunnen
beïnvloeden.

Overlapt de niche dan is sprake
van concurrentie.



Verschillende habitats in een ecosysteem

Slide 5 - Tekstslide

Symbiose
= langdurig samenleven van individuen van verschillende soorten

Mutualisme:  +/+
Parasitisme:   +/-
Commensalisme:  +/0  

Slide 6 - Tekstslide

Homo sapiens sapiens en
Homo sapiens neanderthalis
zijn twee verschillende soorten.
A
Goed
B
Fout

Slide 7 - Quizvraag

De levende organismen in een bepaald gebied vormen samen een populatie.
A
Goed
B
Fout

Slide 8 - Quizvraag

Bij commensalisme hebben beide soorten voordeel van de samenleving.
A
Goed
B
Fout

Slide 9 - Quizvraag

Soorten met dezelfde habitat leven in hetzelfde gebied.
A
Goed
B
Fout

Slide 10 - Quizvraag

Een kievit en een reiger hebben dezelfde habitat.
A
Goed
B
Fout

Slide 11 - Quizvraag

Een niche hangt af van abiotische en biotische factoren.
A
Goed
B
Fout

Slide 12 - Quizvraag

De neerslag in een bepaald gebied is een voorbeeld van een abiotische factor.
A
Goed
B
Fout

Slide 13 - Quizvraag

Planten met dezelfde niche zijn elkaars concurrenten.
A
Goed
B
Fout

Slide 14 - Quizvraag

In een voedselketen staat de pijl in de richting van een predator.
A
Goed
B
Fout

Slide 15 - Quizvraag

Een voedselweb kan beginnen met schimmels.
A
Goed
B
Fout

Slide 16 - Quizvraag

Een kreeft die gebruik maakt van een leeg slakkenhuis van een wulk (schelpdier) is een voorbeeld van commensalisme.
A
Goed
B
Fout

Slide 17 - Quizvraag

Schimmels zijn altijd parasieten.
A
Goed
B
Fout

Slide 18 - Quizvraag

Een eekhoorn in een hol van een boom is een voorbeeld van een epifyt.
A
Goed
B
Fout

Slide 19 - Quizvraag

Twee hondenrassen hebben dezelfde binominale naam.
A
Goed
B
Fout

Slide 20 - Quizvraag


Hoe wordt de relatie genoemd tussen zeester en zeeslak?
A
concurrentie relatie
B
producent consument relatie
C
predator prooi relatie

Slide 21 - Quizvraag

Noem drie factoren die van invloed kunnen zijn op de grootte van de populatie prooidieren.

Slide 22 - Open vraag

Slide 23 - Video

Leerdoelen 6.5
Je beschrijft de oorzaken en gevolgen van genetische variatie in een populatie

Je legt een verband tussen de grootte van een ecosysteem, de mate van isolatie en de soortenrijkdom van het ecosysteem

Slide 24 - Tekstslide

Verlies genetische variatie in kleine populaties
- In een (te) kleine populatie is vaak sprake van inteelt 
-->  weinig recombinatie van allelen = verlies genetische variatie

- Bepaalde allelen zijn zo zeldzaam in de populatie dat ze door toeval verdwijnen = genetic drift = het afnemen / toenemen van een bepaald allel in de populatie door toeval.

- Door gebrek aan genetische variatie zijn nakomelingen vaak homozygoot voor een groot deel van hun allelen (ook ongunstige recessieve allelen) = aandoeningen/ ziektes/ verminderde fitness

Slide 25 - Tekstslide

Uitsterven door gebrek variatie?
Wanneer de genetische variatie van de populatie verminderd, dan is er minder potentieel tot adaptatie aan een veranderende omgeving. 

--> want voor (natuurlijke) selectie is variatie nodig

 Dat geeft een hoger risico op uitsterven wanneer voorkomende eigenschappen ongunstig blijken.

Slide 26 - Tekstslide

Genetic drift
De allelfrequentie van een kleine populatie verandert door toeval. Voorbeelden:
  • Bij een bosbrand gaan toevallig meer planten met rode dan met witte bloemen dood.
  • Er worden toevallig meer individuen met rood haar geboren in een bepaalde periode (meer dan je zou verwachten op basis van de kansberekening).

Dit verschijnsel heet genetic drift.

Slide 27 - Tekstslide

Populaties en genetische diversiteit
Twee evolutionaire mechanismen van genetic drift kunnen de genetische diversiteit van een populatie verminderen:

  • Flessenhals effect
  • Founder effect



Slide 28 - Tekstslide

Flessenhals effect
Door een catastrofe wordt een deel van de populatie gedood. 

De genetische variatie na de catastrofe is kleiner dan die van de oorspronkelijke populatie.

Gebaseerd op toeval (= genetic drift)

Slide 29 - Tekstslide

Flessenhals effect

Slide 30 - Tekstslide

Founder effect
Een kleine groep uit een populatie emigreert en sticht een nieuwe populatie.

De genetische variatie van de nieuwe populatie is kleiner dan die van de oorspronkelijke populatie.

Gebaseerd op toeval (= genetic drift)

Slide 31 - Tekstslide

Founder effect

Slide 32 - Tekstslide

Sterft een groot deel van een populatie en is er geen immigratie, dan is er sprake van een..
A
Flessenhalseffect
B
Founder effect

Slide 33 - Quizvraag

Als door toeval alleen leden van een populatie overleven die een recessieve genetische afwijking hebben, is dat het gevolg van..
A
Inteelt
B
Genetic drift

Slide 34 - Quizvraag

Een organisme dat via immigratie met zijn allelen de genetische variatie in een populatie verrijkt is..
A
geen genetic drift
B
wel genetic drift

Slide 35 - Quizvraag

Eilandtheorie
Beschrijft de biodiversiteit in relatie tot de grootte van een eiland (of een ander geïsoleerd ecosysteem) en de afstand tot het vaste land (of tot andere ecosystemen).

BINAS 93C


Slide 36 - Tekstslide

Eilandtheorie
Grootte van het eiland beïnvloedt de snelheid van uitsterven.
Klein eiland: weinig niches -> veel concurrentie -> soorten sterven sneller uit.
Groot eiland: veel niches -> minder concurrentie -> soorten sterven minder snel uit.

Groene lijnen in de grafiek.

Slide 37 - Tekstslide

Slide 38 - Tekstslide

Eilandtheorie
Afstand van het eiland tot het vaste land beïnvloedt de mate van immigratie.
Dichtbij: veel migratie
Ver weg: weinig migratie

De grootte van het eiland bepaalt hoeveel nieuwe soorten erin slagen om zich te vestigen.

Rode lijnen in de grafiek.

Slide 39 - Tekstslide

Slide 40 - Tekstslide

Eilandtheorie
Dynamisch evenwicht: het punt waarop de immigratie gelijk is aan de snelheid van uitsterven.

--> De biodiversiteit blijft gelijk.

Er verdwijnen soorten, maar die worden vervangen door nieuwe.

Slide 41 - Tekstslide

Bij kolonisatie van 2 even grote eilanden, leeft het grootste aantal soorten op het eiland
A
dichtbij het vaste land
B
ver van het vaste land

Slide 42 - Quizvraag

Welke twee eigenschappen van eilanden zijn volgens de eilandtheorie bepalend voor soortenrijkdom?
A
Immigratie van organismen en onderlinge afstand
B
Onderlinge afstand en grootte
C
Grootte en uitsterven van soorten
D
Uitsterven van soorten en immigratie van organismen

Slide 43 - Quizvraag