Herhaling H3

Herhaling H3
19 januari 2024
RK1B
1 / 37
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

In deze les zitten 37 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Herhaling H3
19 januari 2024
RK1B

Slide 1 - Tekstslide

Zoekend lezen
Schriftelijke overhoring

Slide 2 - Tekstslide

Zoekend lezen
Soms zie je een heel veel tekst, maar is het niet nodig om alles te lezen. Zoek in de tekst en lees alleen het stukje tekst dat je nodig hebt:

Slide 3 - Tekstslide

Zoekend lezen
Zo doe je dat:
- Bekijk de tussenkopjes. Vaak geven die het deelonderwerp van de tekst eronder aan. Je weet dan snel waar je moet zoeken.
- Kijk naar anders gedrukte woorden (vet, schuin, onderstreept of gekleurd).
- Let op opvallende tekens. Als je bijvoorbeeld een prijs zoekt, let je op een getal en op het €-teken. Als je een afstand zoekt, let je op een getal en op de afkorting voor kilometer (km).


Slide 4 - Tekstslide

Moet je de hele tekst lezen bij zoekend lezen?
A
Ja
B
Nee

Slide 5 - Quizvraag

Bij zoekend lezen kijk je naar de titel en de tussenkopjes
A
Waar
B
Niet waar

Slide 6 - Quizvraag

Een kenmerk van zoekend lezen is:
A
Je bekijkt de tekst: Titel, plaatjes en tussenkopjes
B
Je zoekt alle woorden op die je niet begrijpt
C
Je leest de tekst goed door

Slide 7 - Quizvraag

Woordenschat

Slide 8 - Tekstslide

Woordenschat
Ken je een woord niet, kijk dan in de tekst of er voorbeelden in staan.

Slide 9 - Tekstslide

Woordenschat
Zo zoek je een voorbeeld:
  1. Kijk of er in dezelfde zin voorbeelden genoemd worden. Voorbeelden staan soms tussen haakjes, komma's of strepen.
  2. Na de volgende woorden worden vaak voorbeelden genoemd: als, zoals, bijvoorbeeld, een voorbeeld van.
  3. Na een dubbele punt (:) vind je soms ook voorbeelden

Slide 10 - Tekstslide

Woordenschat
Voorbeelden:
- Niemand kan meer zonder sociale media, zoals Snapchat, Instagram en Pinterest.
- Ik houd van verwendagen (pakjesavond, eerste kerstdag, verjaardag en Valentijnsdag), want dan krijg ik allemaal cadeautjes.

Slide 11 - Tekstslide

Aan welk woord kun je zien dat er een voorbeeld komt:
Tijdens het concert is opnameapparatuur, zoals camera's en telefoons, verboden.
A
Tijdens
B
opnameapparatuur
C
zoals
D
verboden

Slide 12 - Quizvraag

Waarvan worden voorbeelden genoemd: Via internet kun je heel wat feestartikelen kopen: feesthoedjes, ballonnen, slingers en confetti.
A
internet
B
feestartikelen
C
feesthoedjes
D
confetti

Slide 13 - Quizvraag

Woordenschat

Slide 14 - Tekstslide

Woordenschat

Slide 15 - Tekstslide

Onderwerp
Bijna elke zin heeft een onderwerp (ow). Het onderwerp en de persoonsvorm (pv) horen bij elkaar. 
Ze moeten dus allebei enkelvoud zijn of allebei meervoud.

 In de dierentuin bezoekt mijn tante altijd de leeuwen.


Slide 16 - Tekstslide

Onderwerp
Bijna elke zin heeft een onderwerp (ow). Het onderwerp en de persoonsvorm (pv) horen bij elkaar. 
Ze moeten dus allebei enkelvoud zijn of allebei meervoud.

 In de dierentuin bezoekt mijn tante altijd de leeuwen.
In de dierentuin bezoeken mijn tantes altijd de leeuwen.


Slide 17 - Tekstslide

Onderwerp
Zo vind je het onderwerp

1 Zoek de persoonsvorm. (Vraagproef/tijdsproef)

2 Vraag: wie of wat + persoonsvorm?

Het antwoord op die vraag is het onderwerp.

Slide 18 - Tekstslide

Zoek het ow:
50.000 jaar geleden leefden in Nederland mammoeten.
A
geleden
B
leefden
C
Nederland
D
mammoeten

Slide 19 - Quizvraag

Zoek het onderwerp:
De docent deed mee met de flashmob.
A
De docent
B
deed
C
met
D
flashmob

Slide 20 - Quizvraag

Lidwoorden en zelfstandig naamwoord
Er zijn 3 lidwoorden.

Slide 21 - Tekstslide

Lidwoorden en zelfstandig naamwoord
Er zijn 3 lidwoorden.
de  -  het  -  een
- Een lidwoord hoort altijd bij een zelfstandig naamwoord: de olifant, het journaal, een slaapfeestje.
- Tussen het lidwoord en het zelfstandig naamwoord kán een ander woord staan: de oude woning, het heerlijke gerecht, een leuk nummer.

Slide 22 - Tekstslide

Lidwoorden en zelfstandig naamwoord
Een zelfstandig naamwoord (zn) is een woord voor een mens, dier, plant of ding.
Bijvoorbeeld: verslaggever, goudvis, roos, feeststemming.

Slide 23 - Tekstslide

Lidwoorden en zelfstandig naamwoord
- Een zelfstandig naamwoord heeft meestal een enkelvoud en een meervoud (het feest – de feesten).

- Je kunt er vaak een verkleinwoord van maken (het feest – het feestje).
- Je kunt er meestal een lidwoord voor zetten (het feest, een feest, de feesten).
- Een naam is ook een zelfstandig naamwoord: Wilma, Karim, Nickelodeon, Fivelcollege, Sneek, IJssel.


Slide 24 - Tekstslide

Wat zijn de lidwoorden:
De kat in een huis krabt het krulletje van de lange trap.

Slide 25 - Tekstslide

Wat zijn de lidwoorden:
De kat in een huis krabt het krulletje van de lange trap.

Slide 26 - Tekstslide

De boter beschermt de jarige tegen een ongeluk.

LW:

ZN:

Slide 27 - Tekstslide

De boter beschermt de jarige tegen een ongeluk.

LW: De, de, een

ZN: boter, jarige, ongeluk

Slide 28 - Tekstslide

Persoonsvorm tegenwoordige tijd
Een van de werkwoorden in een zin is de persoonsvorm. De persoonsvorm kan in de tegenwoordige tijd (tt) en in de verleden tijd staan.

Slide 29 - Tekstslide

Slide 30 - Tekstslide

lopen
schilderen
vinden
bouwen

Slide 31 - Tekstslide

PV TT
Bij de meeste werkwoorden kun je horen of er een -t achter de ik-vorm moet.Bij werkwoorden op -den hoor je dat niet. Vul dan in gedachten het werkwoord lopen in. Je hoort of er een -t achter de ik-vorm moet. Bijvoorbeeld: Liz vind... hem erg leuk. → Liz loopt hem erg leuk. Dus: Liz vindt hem erg leuk.

Slide 32 - Tekstslide


Loïs ................. (zwemmen) het liefst de hele dag
A
zwem
B
zwemt
C
zwemmen

Slide 33 - Quizvraag


Kiki ................... (duiken) naar de bodem.
A
duik
B
duikt
C
duiken

Slide 34 - Quizvraag


De ober ................ (branden) zijn vingers aan de kop soep.
A
brand
B
brandt
C
branden

Slide 35 - Quizvraag

Ik .................. (verzenden) je de foto's vandaag nog!
A
verzend
B
verzendt
C
verzenden

Slide 36 - Quizvraag

Heel veel succes met de toets!

Slide 37 - Tekstslide