Argumentatie H3 en H4

Argumenteren (H3)
1 / 36
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Argumenteren (H3)

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen
  • Ik kan onderscheid maken tussen een standpunt en een   
      argument
  • Ik kan feitelijke en waarderende argumenten onderscheiden
  • Ik kan een argumentatie weergeven in een blokjesschema

Slide 2 - Tekstslide

Maak de startopdracht op blz. 76
timer
10:00

Slide 3 - Tekstslide

Wat is de juiste volgorde?

Slide 4 - Open vraag

Opbouw argumentatie
Structuur:

Standpunt
Argument
want / omdat
dus / daarom

Slide 5 - Tekstslide

Soorten argumenten
Feitelijke argumenten
Dit zijn uitspraken waarvan de schrijver denkt dat ze waar zijn. Let op: een feitelijk argument (eigenlijk een soort leugen) hoeft niet waar te zijn. Ze zijn wel controleerbaar.

Naar mijn mening is Trump de populairste president ooit (standpunt), want bij zijn inhuldiging was de grootste menigte ooit (feitelijk argument - maar wel onwaar).

Slide 6 - Tekstslide

waarderende (niet-feitelijke) argumenten
Dit zijn uitspraken waarover je van mening kunt verschillen, voorbeelden van dergelijke argumenten zijn: 
  • normen en waarden
  • vermoedens
  • geloof of overtuiging
Je kunt deze uitspraken dus niet controleren.

Slide 7 - Tekstslide

Feitelijk of waarderend?
Ik ga liever niet mee naar Parijs, want er is veel criminaliteit.
A
Feitelijk
B
Waarderend

Slide 8 - Quizvraag

Feitelijk of waarderend?
Ik denk dat ik de toets heb gehaald, want ik heb mijn best gedaan.
A
Feitelijk
B
Waarderend

Slide 9 - Quizvraag

Feitelijk of waarderend:
Mobieltjes in de klas moeten verboden worden. Ze zijn irritant.
A
Feitelijk
B
Waarderend

Slide 10 - Quizvraag

Bij enkelvoudige argumentatie onderbouw je je standpunt met één argument

Slide 11 - Tekstslide

Onderschikkende argumentatie
Een schrijver kan een argument ook onderbouwen met een ondersteunend argument. Dit heet onderschikkende argumentatie: 

Slide 12 - Tekstslide

Nevenschikkende argumentatie

Slide 13 - Tekstslide

Argumentatie
De diagnose deugt niet, want er zijn meetfouten gemaakt en er zijn gegevens weggeraakt.

  • Wat is het standpunt?
  • Wat is het argument?
  • Wat is de structuur? Enkelvoudig,  nevenschikkend, nevenschikkend + onderschikkend? 

Slide 14 - Tekstslide

Maak nu de opdrachten voor de volgende les:
Opdrachten 1 en 2, blz. 78 en 79

Slide 15 - Tekstslide

Argumentatiestructuur tekenen

Slide 16 - Tekstslide

Teken het argumentatieschema bij de volgende zin.:

Marie is een goede leerling. Ze haalt goede cijfers, is altijd op tijd en erg gemotiveerd.

Slide 17 - Open vraag

Hoe noem je deze argumentatiestructuur?
A
Enkelvoudige argumentatie
B
Nevenschikkende argumentatie
C
Onderschikkende argumentatie

Slide 18 - Quizvraag

Teken het argumentatieschema bij de volgende zin.:

Ik wil haar vragen om bij ons in het tennisteam te komen spelen, omdat ze een erg leuke vrouw is. Ze heeft humor, ik moet altijd om haar lachen, en ze kan goed tennissen.

Slide 19 - Open vraag

Hoe noem je deze argumentatiestructuur?
A
Enkelvoudige argumentatie
B
Nevenschikkende argumentatie
C
Onderschikkende argumentatie
D
Onderschikkende en nevenschikkende

Slide 20 - Quizvraag

Maak nu de opdracht voor de volgende les:
Opdracht 4 (blz. 79-80)

Slide 21 - Tekstslide

Kijk- en luisteropdracht
- Noteer het standpunt uit het filmpje
- Noteer zoveel mogelijk argumenten bij het standpunt

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Video

Argumenteren (H4)

Slide 24 - Tekstslide

Leerdoelen
  • Ik kan onderscheid maken tussen een standpunten, argumenten, tegenargumenten en weerleggingen
  • Ik kan een argumentatie met tegenargumenten weergeven in een blokjesschema

Slide 25 - Tekstslide

Standpunt of argument?

Slide 26 - Tekstslide

[Het Nederlands verloedert] want jongeren gebruiken steeds meer Engelse woorden als spam, hacken, gamen, cool, relaxed en chill.
A
Standpunt
B
Argument

Slide 27 - Quizvraag

Als je een tegenargument weerlegt, dan ontkracht je het gegeven tegenargument en zeg je dus dat het tegenargument niet klopt.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 28 - Quizvraag

[Leerlingen op het vwo moeten in vijf in plaats van zes jaar hun opleiding kunnen afmaken.] Je kunt eerder aan een vervolgstudie beginnen en je zit je minder te vervelen.
A
Standpunt
B
Argument

Slide 29 - Quizvraag

Het zal mij verbazen als dit jaar de carnavalsoptocht in De Bosch doorgaat. [Er wordt namelijk een erg harde wind voorspeld.]
A
Standpunt
B
Argument

Slide 30 - Quizvraag

Oefening
1. a: Aangezien het een oplossing voor het fileprobleem is, moet iedereen meer met de trein reizen.
   b: Met de trein ben je veel langer onderweg.
   c: In grote delen van Nederland is er helemaal geen fileprobleem.

Wat is het standpunt in zin a?
Wat is het argument in zin a?
Is zin b een tegenargument of weerlegging?
Is zin c een tegenargument of weerlegging?

Slide 31 - Tekstslide

Maak nu de opdrachten voor de volgende les:
Opdracht 1 en 2 (blz. 109-110)

Slide 32 - Tekstslide

Teken een blokjesschema
Consumptie van vlees – en alles wat daar voor nodig is – is niet goed. Het is slecht voor het dierenwelzijn, want dieren leven in te kleine ruimtes. Daarnaast is het slecht voor de gezondheid van de mens, omdat er veel onnatuurlijke stoffen worden gebruikt bij de productie van vlees.

Slide 33 - Tekstslide

Slide 34 - Tekstslide

Slide 35 - Tekstslide

Maak nu de opdracht voor de volgende les:
Opdracht 4 (blz. 111-112)

Slide 36 - Tekstslide