Zinsontleding t/m werkwoordelijk gezegde (les 6)

Wat doen we vandaag? 
  • Achtergrondinformatie
  • Leerdoelen bespreken  
  • Voorkennis testen 
  • Interactieve instructie persoonsvorm, onderwerp en gezegde


1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Wat doen we vandaag? 
  • Achtergrondinformatie
  • Leerdoelen bespreken  
  • Voorkennis testen 
  • Interactieve instructie persoonsvorm, onderwerp en gezegde


Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Achtergrondinformatie 
Wat deed de mens eerder, schrijven of spreken? 

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is grammatica? 
  • Grammatica bestaat uit de regels en principes voor het schrijven, spreken en begrijpen van de Nederlandse taal
  • In het Latijn betekent grammatica 'taalwetenschap'.
  • Als kind leer je de grammatica onbewust, we gaan dit nu uitpluizen. Dat kun je op verschillende manieren doen, wij gaan de komende weken redekundig ontleden.  

Slide 3 - Tekstslide

Voordat je als kind de taal van je ouders leert spreken, leer je eerst om verschillende klanken te maken. Die klanken vorm je na verloop van tijd om tot woorden. Vervolgens leer je – door goed te luisteren – om de woorden op de juiste manier achter elkaar te zetten. Hierdoor ontstaan zinnen die ook voor anderen te begrijpen zijn. Voor het bepalen van ‘de juiste manier om de woorden achter elkaar te zetten’ leer je onbewust allerlei regels. Nu komen wij bij de kern van grammatica: alle woorden en regels die je hebt geleerd vormen gezamenlijk de grammatica van onze taal.
Leerdoelen 
  • Leerdoelen
Ik kan de volgende zinsdelen herkennen in een zin:
* persoonsvorm
* onderwerp
* werkwoordelijk gezegde
* lijdend voorwerp
* meewerkend voorwerp
* bijwoordelijke bepaling
  • Ik kan zelf zinnen maken met bovengenoemde zinsdelen.
  • Ik ken de betekenis van de woordjes uit les 6.
  • Ik kan zinnen maken met de woordjes uit les 6, uit die zinnen blijkt dat ik weet wat de betekenis van die woorden is. 






Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de persoonsvorm in onderstaande zin?

Carlijn loopt via het winkelcentrum naar huis

Slide 5 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het onderwerp in onderstaande zin?

Carlijn loopt via het winkelcentrum naar huis

Slide 6 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het gezegde in onderstaande zin?

Carlijn wilde via het winkelcentrum naar huis lopen.

Slide 7 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

persoonsvorm (les 6)
Het is altijd een werkwoord en er zijn twee manieren om de persoonsvorm te vinden. 
  1. Verander de zin van tijd.

Voorbeeld: 
  • De friettent werd gesloten voor alle leerlingen van het Amadeus Lyceum.
  • Deze zin staat in de verleden tijd, dus je zet hem in de tegenwoordige tijd. 
  • De friettent wordt gesloten voor alle leerlingen van het Amadeus Lyceum.
  • Het woord dat verandert is de persoonsvorm 
  • persoonsvorm = werd

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

onderwerp (les 6)
Er zijn twee manieren om het onderwerp te vinden.  
  1. Stel de vraag: wie of wat + persoonsvorm. 

Voorbeeld: 
  • Mijn hond is van blijdschap tegen mijn oma opgesprongen. 
  • Persoonsvorm = is
  • wie of wat + is -> Wie of wat is? 
  • antwoord op die vraag: mijn hond 
  • onderwerp = mijn hond

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Persoonsvorm en onderwerp in één keer vinden. 
  1. Verander het onderwerp van enkelvoud naar meervoud of andersom.  

Voorbeeld: 
  • De friettent werd gesloten voor alle leerlingen van het Amadeus Lyceum.
  • Deze zin staat in enkelvoud. 
  •   friettenten worden gesloten voor alle leerlingen van het Amadeus Lyceum.
  • het werkwoord dat verandert is de persoonsvorm, het zelfstandig naamwoord dat verandert is het onderwerp. 
  • persoonsvorm = werd
  • onderwerp = de friettent

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat zijn de persoonsvorm en het onderwerp in onderstaande zin?

Feyenoord heeft Ajax in een fantastisch duel verslagen.

Slide 11 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat zijn de persoonsvorm en het onderwerp in onderstaande zin?

Astrid zal waarschijnlijk weer in de Hofvijver zwemmen na het kampioenschap.

Slide 12 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

soorten werkwoorden en werkwoordelijk gezegde 
Soorten werkwoorden 
  • zelfstandige werkwoorden 
  • hulpwerkwoorden


Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

soorten werkwoorden en werkwoordelijk gezegde 
Zelfstandige werkwoorden
  • geven aan wat er gebeurt in de zin. 
  • Als je een plaatje maakt van een zin, is datgene wat er gedaan wordt het zelfstandige werkwoord. 

Frida zal een brief schrijven.
Frida schrijft een brief.
Frida was van plan een brief te gaan schrijven. 

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

soorten werkwoorden en werkwoordelijk gezegde 
Hulpwerkwoorden
  • 'helpen' het zelfstandige werkwoord in een zin. 
  • Ze bepalen de tijd en/of de vorm. 

  • Frida zal een brief schrijven. (onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt))
  • Frida schrijft een brief. (voltooid tegenwoordige tijd)
  • Frida zou  een brief gaan schrijven. (voltooid verleden toekomende tijd (vvtt))

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

soorten werkwoorden en werkwoordelijk gezegde 
Wil je meer weten over werkwoordstijden? 

https://onzetaal.nl/taalloket/werkwoordstijden 

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het zelfstandige werkwoord in onderstaande zin?

Ad zou willen papierprikken in het park aan het einde van het dorp.

Slide 17 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is/zijn de/het hulpwerkwoord(en) in onderstaande zin?

De altijd luie Marnix had gistermiddag heel hard gewerkt.

Slide 18 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is/zijn de/het hulpwerkwoord(en) in onderstaande zin?

De pientere Liesbeth zou zijn gaan schaken in de sporthal in Vleuten.

Slide 19 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

soorten werkwoorden en werkwoordelijk gezegde 
  • Het werkwoordelijk gezegde bestaat uit alle werkwoorden in de zin. 
  • De persoonsvorm hoort daar ALTIJD bij. 


Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

soorten werkwoorden en werkwoordelijk gezegde 
  • Het werkwoordelijk gezegde bestaat uit alle werkwoorden in de zin. 
  • De persoonsvorm hoort daar ALTIJD bij. 
  • Als het enige werkwoord in de zin de persoonsvorm is, is de persoonsvorm dus ook het werkwoordelijk gezegde. 


Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het werkwoordelijk gezegde in onderstaande zin?

Ronald wil graag met je meerijden.

Slide 22 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Bijzonderheden werkwoordelijk gezegde
scheidbare werkwoorden, beide gedeeltes horen bij het wg. 
  • Ik bel hem op. wg = bel op 
wederkerende werkwoorden, beide gedeeltes horen bij het wg. 
  • Hij waste zich grondig.  wg = waste zich 
De woorden 'te' en 'aan het' horen ook bij het wg. 
  • Zij zat te appen. wg = zat te appen
 



Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bijzonderheden werkwoordelijk gezegde
Een vaste uitdrukking met een werkwoord (werkwoordelijke uitdrukking) is zijn geheel het werkwoordelijk gezegde. 
  • Ik ging uit mijn dak. wg = ging uit mijn dak 

Naast het werkwoordelijk gezegde, bestaat ook het naamwoordelijk gezegde. Dit staat uitgelegd in les B3 grammatica van het gymnasiumboek. Als je uitdaging zoekt, mag je hiermee aan de slag. Ik geef hierover uitleg in het domeinblok. 



Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het werkwoordelijk gezegde in onderstaande zin?

Hij eet heel vaak zijn boterhammen niet op.

Slide 25 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het werkwoordelijk gezegde in onderstaande zin?

Commy keerde zich om in haar bed.

Slide 26 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Schrijf van onderstaande zin de persoonsvorm (pv), het onderwerp (ow) en het werkwoordelijk gezegde (wg) op.

De cijfers zullen wel meevallen.

Slide 27 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Schrijf van onderstaande zin de persoonsvorm (pv), het onderwerp (ow) en het werkwoordelijk gezegde (wg) op.

Albert Heijn gaat de prijzen in alle hun winkels weer verhogen.

Slide 28 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies