Spelling 6-4-2020

Werkwoordspelling 6-4-2020
Tegenwoordige tijd
1 / 12
volgende
Slide 1: Tekstslide
SpellingBasisschoolGroep 8

In deze les zitten 12 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Werkwoordspelling 6-4-2020
Tegenwoordige tijd

Slide 1 - Tekstslide

Welke werkwoorden staan in de tegenwoordige tijd?

A
Zwemmen
B
Verdwalen
C
Fietsten
D
Kneedden

Slide 2 - Quizvraag

Welke zin(nen) staan in de tegenwoordige tijd?
A
Mark blijft vandaag thuis.
B
Het eten wordt opgegeten door Bello.
C
Wanneer werd hij gevangen?
D
Het is mooi weer in Nederland.

Slide 3 - Quizvraag

Op de volgende pagina volgen de stappen om de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd juist te schrijven.

Schrijf deze stappen op een kladblaadje zodat je ze er bij kan houden. 

Slide 4 - Tekstslide

Stappen ww-spelling in T.T.
1) Zoek het onderwerp (in de zin) (wie of wat? Persoonsvorm)
2) Bepaal welke vorm het is en kies de juiste regel
                 ik-vorm = stam
                 jij-vorm = stam+t
                 vorm-jij = stam
                 hij/zij/het-vorm = stam + t
                 Meervoud = hele werkwoord

Slide 5 - Tekstslide

Voorbeeld
De oudere broer ............... naar het klimrek. (wandelen)

Stap 1) Onderwerp = de oudere broer
Stap 2) de oudere broer = hij-vorm dus stam+t
wandel+t = wandelt

Slide 6 - Tekstslide

Kies de juiste vorm
Karel .................. van baan.
A
wissel
B
wisselt
C
wisseldt
D
wisselen

Slide 7 - Quizvraag

De gemene heks ............. van kleur.
A
verander
B
verandert
C
veranderd
D
veranderdt

Slide 8 - Quizvraag

Vul de juiste vorm in:
De brandweerman ........ de brand (blussen)

Slide 9 - Open vraag

Vul de juiste vorm in:
............ jij jouw spullen wel?
(vinden)

Slide 10 - Open vraag

Typ hier wat je opgeschreven hebt bij oefening 3 (van het werkblad) bij de volgende zinnen:
Zin 1, 2, 8, 17, 19 en 20 (zet de 6 antwoorden onder elkaar, dan controleren)

Slide 11 - Open vraag

Dit is de laatste dia. Wat vond je van deze manier van werken? Geef je antwoord in een duidelijke zin, en niet door 1 woord te typen.

Slide 12 - Open vraag