In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
4V SK - Herhalen H1-H3
moleculaire stoffen
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Wat weten jullie nog?
Allerlei kennis gecombineerd (H1-H3)
Slide 3 - Tekstslide
De namen van vier metalen zijn
A
waterstof, magnesium zink en arseen
B
boor, kalium, kobalt en seleen
C
lithium, koolstof, silicium en nikkel
D
calcium, chroom, mangaan en cadmium
Slide 4 - Quizvraag
Wat is de covalente van koolstof (C)?
A
1
B
2
C
3
D
4
Slide 5 - Quizvraag
Beoordeel de volgende twee beweringen: I in een metaalrooster zitten positief geladen atoomresten. II in een metaalrooster zitten vrije elektronen.
Welke van deze twee beweringen is juist?
A
beide beweringen
zijn juist.
B
alleen bewering I
is juist
C
alleen bewering II
is juist
D
geen van beide beweringen is juist.
Slide 6 - Quizvraag
Gegeven: stof AB is een moleculaire stof en stof XY is een zout. I. stof AB heeft in de vaste toestand een molecuulrooster en de binding tussen A en B is een atoombinding. II. stof XY heeft in de vaste toestand een ionrooster en de binding tussen X en Y is een ionbinding.
Welke van deze twee beweringen is juist?
A
beide beweringen zijn juist.
B
alleen bewering I is juist
C
alleen bewering II is juist
D
geen van beide beweringen is juist.
Slide 7 - Quizvraag
Wat is de covalente van zwavel (S)?
A
1
B
2
C
3
D
4
Slide 8 - Quizvraag
Welke binding wordt verbroken als vast koperbromide oplost in water?
A
vanderwaalsbinding
B
atoombinding
C
metaalbinding
D
ionbinding
Slide 9 - Quizvraag
Hoeveel atoombindingen zitten er in een stikstofmolecuul?
A
1
B
2
C
3
D
4
Slide 10 - Quizvraag
Gegeven: fluor, chloor, broom en jood zijn de halogenen. I de hoogte van het kookpunt van een halogeen is afhankelijk van de sterkte van de atoombindingen in de moleculen van dat halogeen. II hoe groter de massa van een halogeen-molecuul is, des te sterker zijn de vanderwaals-bindingen tussen de moleculen van dat halogeen. Welke van deze twee beweringen is juist?
A
beide beweringen
zijn juist.
B
alleen bewering I
is juist
C
alleen bewering II
is juist
D
geen van beide beweringen is juist.
Slide 11 - Quizvraag
Welk type binding wordt verbroken als vloeibaar broom (Br₂) verdampt?
A
atoombinding en vanderwaalsbinding
B
alleen atoombinding
C
alleen vanderwaalsbinding
D
geen atoombinding en ook geen vanderwaalsbinding
Slide 12 - Quizvraag
Welke van deze twee beweringen is juist? I Bij het oplossen van een moleculaire stof in water verdwijnen de vanderwaalsbindingen tussen de moleculen van die stof. II Bij het smelten van een moleculaire stof verdwijnen de vanderwaalsbindingen tussen de moleculen van die stof.
A
beide beweringen zijn juist
B
alleen bewering I is juist
C
alleen bewering II is juist
D
geen van beide beweringen is juist
Slide 13 - Quizvraag
Bij het sublimeren gaat een stof ineens van de vaste toestand over in de gasvormige toestand.
Welke binding wordt verbroken bij het sublimeren van jood, I₂ (s) ? En welke binding wordt verbroken bij het sublimeren van kalium, K(s)?
A
Zowel bij jood als bij kalium de atoombinding
B
Bij jood de atoombinding en bij kalium de vanderwaalsbinding
C
Zowel bij jood als bij kalium de vanderwaalsbinding
D
Bij jood de vanderwaalsbinding en bij kalium de metaalbinding
Slide 14 - Quizvraag
Gegeven: het kookpunt van koolstofdisulfide, (CS₂) is 319 K het kookpunt van kaliumjodide, (KI) is 1603 K
Beoordeel of men een uitspraak kan doen over de sterkte van de atoombinding in vloeibaar koolstofdisulfide vergeleken met de ionbinding in vloeibaar kaliumjodide.
Zo ja, welke uitspraak? Zo nee, waarom dan niet?
A
ja, deze atoombinding is zwakker dan die ionbinding
B
ja, deze atoombinding is sterker dan die ionbinding
C
nee, want bij het kookpunt blijft deze atoombinding bestaan
D
nee, want bij het kookpunt blijft die ionbinding bestaan
Slide 15 - Quizvraag
Vergelijk de volgende drie stoffen in vloeibare toestand met elkaar: chloor (Cl₂), zwaveldichloride (SCl₂) en zinkchloride (ZnCl₂). Wat kun je voorspellen omtrent de stroomgeleiding door deze drie stoffen in vloeibare toestand?
A
Chloor geleidt geen stroom, maar zwaveldichloride en zinkchloride wel
B
Chloor en zwaveldichloride geleiden geen stroom, maar zinkchloride wel
C
geen van deze drie stoffen geleidt dan stroom
D
elk van deze drie stoffen geleidt dan stroom
Slide 16 - Quizvraag
Welk soort kristalrooster heeft vast magnesiumjodide, MgI₂(s)?
En welk rooster heeft vast jood, I₂ (s)?
A
beide stoffen hebben een metaalrooster
B
beide stoffen hebben een ionrooster
C
magnesiumjodide heeft een metaalrooster en jood heeft een molecuulrooster
D
magnesiumjodide heeft een ionrooster en jood heeft een molecuulrooster
Slide 17 - Quizvraag
Welke van de volgende stoffen heeft in vloeibare toestand zowel atoombindingen als vanderwaalsbindingen?
A
kwik
B
broom
C
kwik(I)bromide
D
argon
Slide 18 - Quizvraag
Welk bindingstype wordt bij aluminiumbromide verbroken als deze stof oplost in water?
A
metaalbinding
B
atoombinding
C
ionbinding
D
vanderwaalsbinding
Slide 19 - Quizvraag
Welke bindingen kunnen zich TUSSEN moleculen van moleculaire stoffen bevinden.
Welke binding bevindt zich tussen de moleculen van zuurstof (gas)
A
vdWaals binding
B
molecuulbinding
C
apolaire atoombinding
D
geen binding
Slide 21 - Quizvraag
Zet de moleculen op volgorde van oplopend kookpunt. Zoek de kookpunten niet op, maar verklaar aan de hand van de structuurformule en betrokken bindingstypen. CH₄ (methaan), C₂H₆ (ethaan), CH₃OH (methanol)
A
methaan, ethaan, methanol
B
ethaan, methaan, methanol
C
methanol, ethaan, methaan
D
methanol, methaan, ethaan
Slide 22 - Quizvraag
Uitleg quizvraag
Methanol kan als enige een H-brug vormen, vanwege de OH-groep.
Ethaan heeft een hogere massa dan methaan, dus de vanderwaalsbinding in ethaan is sterker dan in methaan.
De H-brug is sterker dan de vanderwaalsbinding, dus methanol heeft het hoogste kookpunt.
Volgorde van laag naar hoog kookpunt: methaan, ethaan, methanol.