In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 4 videos.
Lesduur is: 60 min
Onderdelen in deze les
Welkom
herhaling
hoe leren
vragen
aftekenen
Slide 1 - Tekstslide
Leerdoelen
Je weet hoe dag en nacht ontstaan.
Je weet waarom het bij de evenaar warmer is dan bij de polen.
Je weet hoe de seizoenen ontstaan.
Je kent het verschil tussen weer en klimaat.
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Video
Welke zin gaat over klimaat
A
de komende dagen blijft het waarschijnlijk droog
B
Vorig jaar is 30 mm regen gevallen
C
Het weerbericht geeft aan dat het morgen gaat stormen
D
door de invloed van de zee is de gemiddelde winter temperatuur niet zo laag
Slide 4 - Quizvraag
Sleep de woorden naar het juiste begrip. Welke woorden horen er bij het weer? En welke horen er bij het klimaat?
Weer
Klimaat
De toestand van de atmosfeer op een bepaald moment en op een bepaalde plaats.
Het gemiddelde weer in een gebied, berekend over een periode van dertig jaar.
Is een momentopname
Morgen is er vrij veel bewolking en in het noorden en oosten kan in de ochtend plaatselijk een beetje regen vallen.
Gemiddeld het hele jaar nooit kouder dan 18 graden
Neerslag in alle seizoenen
Slide 5 - Sleepvraag
Op hogere breedte is het kouder dan op lagere breedte, omdat:
A
de zon schuiner instraalt en een groter oppervlak verwarmt
B
de zonnestralen een kortere weg door de atmosfeer afleggen
C
de zon schuiner instraalt en een kleiner oppervlak verwarmt
D
de zonnestralen een langere weg door de atmosfeer afleggen
Slide 6 - Quizvraag
Door wat is het kouder op hogere breedtegraden?
A
Het is te hoog qua ligging
B
Het heeft invloed van een koude zeestroom
C
Het ligt verder van de evenaar
D
Het ligt dichterbij de evenaar
Slide 7 - Quizvraag
Leerdoelen
Je weet door welke oorzaken de temperatuur kan veranderen.
Je kunt beschrijven wat de invloed is van hoogte, wind, zee en zeestromen op de temperatuur.
Slide 8 - Tekstslide
Slide 9 - Video
Hoe hoger je komt, hoe kouder het wordt. Hoeveel kouder wordt het precies?
A
1 graad per 100m
B
0,6 graad per 100m
C
6 graden per 1000m
D
10 graden per 1000m
Slide 10 - Quizvraag
Hoe hoger je komt, hoe kouder het wordt. Hoe kan dit?
A
De zon geeft hoger op de berg minder warmte
B
De zon verwarmt de aarde van onderaf
C
De zonnestralen vallen schuiner op de berg
D
Slide 11 - Quizvraag
stel je voor: je gaat vandaag berg beklimmen die 5.000 meter hoog is. je start de klim op 2500 meter met 18 graden. wat is de temperatuur dan op de top
Slide 12 - Open vraag
Slide 13 - Video
leerdoelen
Je weet hoe neerslag ontstaat.
Je weet hoe stijgingsneerslag en stuwingsneerslag ontstaan.
Je weet waarom er neerslag ontstaat bij een koufront en bij een warmtefront.
Slide 14 - Tekstslide
Slide 15 - Video
Frontale regen
Stijgingsregen
Stuwingsregen
Slide 16 - Sleepvraag
Condensatie
Verdamping
Verdamping
Neerslag (regen)
Korte
waterkring-
loop
Afwatering
Grondwaterafvoer
Langewaterkringloop
Condensatie
Evapotranspiratie
Neerslag (regen)
Afwatering
Neerslag (sneeuw)
Slide 17 - Sleepvraag
De invloed van de zee zorgt voor....
A
Warme zomers, koude winters
B
Milde zomers, milde winters,
C
Warme zomers, milde winters
D
Milde zomers, koude winters
Slide 18 - Quizvraag
Wanneer heeft de zee geen invloed op het klimaat?
A
Bij een aanlandige wind
B
Bij een aflandige wind
Slide 19 - Quizvraag
De zee heeft de meeste invloed .....
A
in de kustgebieden
B
in het binnenland
Slide 20 - Quizvraag
Loefzijde
Lijzijde/regenschaduw
stuwingsregen
Slide 21 - Sleepvraag
Loefzijde
Lijzijde
Regenschaduw
Aanlandige wind
Slide 22 - Sleepvraag
Extra oefeningen
hier wat extra oefeningen
Slide 23 - Tekstslide
Koppel het juiste begrip aan de juiste beschrijving
De kant van het gebergte waar het weinig regent.
De luchtlaag rond de aarde
Onzichtbaar gas dat ontstaat als water verdampt.
Regen die ontstaat als het heel warm is en er veel water verdampt en opstijgt
Regen die ontstaat wanneer lucht tegen de bergen aan waait en gedwongen wordt te stijgen.
Waterdamp
Lijzijde
Stuwingsregens
Atmosfeer
Stijgingsregen
Slide 24 - Sleepvraag
Welke twee uitspraken gaan over het weer en niet over het klimaat?
A
Het KNMI heeft code rood afgegeven voor de regio Noord
B
In de laatste ijstijd was het in Europa veel kouder dan nu.
C
Na volgende week verwachten we een daling van de temperatuur en meer neerslag.
D
Nederland heeft milde winters, koele zomers en het hele jaar door regen.
Slide 25 - Quizvraag
KNMI weercodes
Er is op gevaarlijk weer. Dit zijn weersituaties die in Nederland vaak voorkomen waarbij het raadzaam is op te letten, met name als men onderweg is. Code geel kan 48 uur van te voren worden uitgegeven.
Er is grote kans op gevaarlijk of extreem weer waarbij de impact groot is en er kans is op schade, letsel of veel overlast. Dit kan heel lokaal zijn. Code oranje kan 24 uur van tevoren worden afgegeven.
Dit is een weeralarm waarbij extreem weer een grote impact op de samenleving heeft. De weersituatie kan voor zoveel schade, letsel en overlast zorgen dat het maatschappij-ontwrichtend kan zijn. Dit kan heel lokaal zijn. Code rood wordt op zijn vroegst 12 uur uitgegeven voordat het weerfenomeen zich voordoet.