Blok 2: Grammatica (zinsdelen)

Blok 2: Grammatica (zinsdelen)
1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

Onderdelen in deze les

Blok 2: Grammatica (zinsdelen)

Slide 1 - Tekstslide

Legenda

Slide 2 - Tekstslide

Wat weet ik nog van blok 1?

Slide 3 - Woordweb

Herhaling
Maak opdracht 1 van hoofdstuk 4 (blz. 151)

Slide 4 - Tekstslide

Lijdend voorwerp
Het lijdend voorwerp kun je vinden door de onderstaande vraag te stellen. De stukjes die onderstreept zijn moet jezelf invullen.

Wie/wat + persoonsvorm + onderwerp + rest van de werkwoorden

Voorbeeld:
De knappe prins wilde de prinses wakker kussen.

1. Wilde de knappe prins de prinses wakker kussen? - Persoonsvorm: wilde


2. De knappe prins | wilde | de prinses | wakker | kussen.


3. Wie of wat + wilde + kussen? - Onderwerp: de knappe prins


4. Alle werkwoorden: wilde kussen. Werkwoordelijk gezegde: wilde kussen


5. Wie of wat + wilde + de knappe prins + kussen? - Lijdend voorwerp: de prinses





Slide 5 - Tekstslide

C. Stappenplan 

Als je zinnen gaat ontleden, dan moet je dat altijd volgens een vast stappenplan doen. 


1. Zoek de persoonsvorm van de zin op.


2. Verdeel de zin in zinsdelen.


3. Zoek het onderwerp van de zin op.


4. Zoek het werkwoordelijk gezegde op.


5. Zoek het lijdend voorwerp van de zin op.


Hoe je bovenste vijf stappen moet doen, vind je in de uitleg die eerder is gegeven.

Slide 6 - Tekstslide

Basis
Maak opdracht 2 t/m opdracht 8 van hoofdstuk 4 (blz. 151)

Slide 7 - Tekstslide

Extra
Ga naar SOMtoday. Maak daar opdracht 5 van grammatica (extra).

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Video

Verdieping
Maak opdracht 9 van hoofdstuk 4 (blz. 153)

Slide 10 - Tekstslide

Herhaling
Maak opdracht 1 van hoofdstuk 5 (blz. 193)

Slide 11 - Tekstslide

Meewerkend voorwerp (1)
Het meewerkend voorwerp komt voor bij werkwoorden waarbij de onderstaande truc van toepassing is:

Kan ik aan iemand + werkwoord?

Kan ik aan iemand geven? - zin met meewerkend voorwerp
Kan ik aan iemand dansen? - zin zonder meewerkend voorwerp

Slide 12 - Tekstslide

Meewerkend voorwerp (2)
Het meewerkend voorwerp vind je door de onderstaande vraag te stellen. De stukjes die onderstreept zijn moet jezelf invullen.

Aan/voor + wie of wat + persoonsvorm + onderwerp + lijdend voorwerp + rest van de werkwoorden?

Voorbeeld:
Het hondje wilde de bal aan zijn baasje geven.

1. Wilde het hondje de bal aan zijn baasje geven? - Persoonsvorm: wilde

2. Wilde | het hondje | de bal | aan zijn baasje | geven.

3. Wie of wat + wilde + geven? - Onderwerp:  Het hondje

4. Zoek alle werkwoorden op: - Werkwoordelijk gezegde: wilde geven

5. Wie of wat + wilde + het hondje + geven? - Lijdend voorwerp:  de bal

6. Aan/ voor wie of wat + wilde + het hondje + de bal + geven? - meewerkende voorwerp: aan zijn baasje

Slide 13 - Tekstslide

Meewerkend voorwerp (3)
Ook kun je controleren of het zinsdeel wel een meewerkend voorwerp is. Dit doe je door aan of voor weg te halen of toe te voegen.

Voorbeeld:
De jongen schrijft een liefdesbrief aan zijn vriendin.

Aan/ voor + wie of wat + schrijft + de jongen + een liefdesbrief? - Meewerkend voorwerp: aan zijn vriendin.

De jongen schrijft zijn vriendin een liefdesbrief.

Voorbeeld:
Mijn oma appt mij het recept.

Aan/ voor + wie of wat + appt + mijn oma + het recept? - Meewerkend voorwerp: mij

Mijn oma appt aan mij het recept.

Slide 14 - Tekstslide

D. Stappenplan

Als je zinnen gaat ontleden, dan moet je dat altijd volgens een vast stappenplan doen. 


1. Zoek de persoonsvorm van de zin op.


2. Verdeel de zin in zinsdelen.


3. Zoek het onderwerp van de zin op.


4. Zoek het werkwoordelijk gezegde op.


5. Zoek het lijdend voorwerp van de zin op.


6. Zoek het meewerkend voorwerp van de zin op.


Hoe je bovenste vijf stappen moet doen, vind je in de uitleg die eerder is gegeven.

Slide 15 - Tekstslide

Basis
Maak opdracht 2 t/m opdracht 5 van hoofdstuk 5 (blz. 193).

Slide 16 - Tekstslide

Verdieping
Maak opdracht 6 & opdracht 7 van hoofdstuk 5. (blz. 195)

Slide 17 - Tekstslide

Extra
Ga naar SOMtoday. Maak daar opdracht 6 van grammatica (extra).

Slide 18 - Tekstslide

D. Stappenplan

Als je zinnen gaat ontleden, dan moet je dat altijd volgens een vast stappenplan doen. 


1. Zoek de persoonsvorm van de zin op.


2. Verdeel de zin in zinsdelen.


3. Zoek het onderwerp van de zin op.


4. Zoek het werkwoordelijk gezegde op.


5. Zoek het lijdend voorwerp van de zin op.


6. Zoek het meewerkend voorwerp van de zin op.


Hoe je bovenste vijf stappen moet doen, vind je in de uitleg die eerder is gegeven.

Slide 19 - Tekstslide

Herhaling
Opdracht 1
a. Loes gaf haar moeder op Moederdag een cd van Jan Smit.

b. Het nieuwe dorpshuis wil de gemeente naast de kerk bouwen.

c. Vanweg de vele onvoldoendes van mijn zoon wil ik zijn mentor spreken.

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Video

Basis
Maak opdracht 2 t/m opdracht 6 van hoofdstuk 6. (blz. 235)

Slide 22 - Tekstslide

Verdieping
Maak opdracht 7 van hoofdstuk 6. (blz. 237)

Slide 23 - Tekstslide

Extra
Ga naar SOMtoday. Maak daar opdracht 6 van grammatica (extra).

Slide 24 - Tekstslide

Benoem de zinsdelen. - De docent Nederlands gaf [de leerling] een negen op zijn toets.
A
Persoonsvorm
B
Onderwerp
C
Lijdend voorwerp
D
meewerkend voorwerp

Slide 25 - Quizvraag

Benoem de zinsdelen. - De docent Nederlands gaf de leerling [een negen] op zijn toets.
A
Persoonsvorm
B
Onderwerp
C
Lijdend voorwerp
D
Meewerkend voorwerp

Slide 26 - Quizvraag

Benoem de zinsdelen - [Gisteren] werd de kampioen gehuldigd op het stadhuis.
A
Onderwerp
B
Lijdend voorwerp
C
Meewerkend voorwerp
D
Bijwoordelijke bepaling

Slide 27 - Quizvraag

Benoem de zinsdelen - Gisteren werd de kampioen gehuldigd [op het stadhuis].
A
Onderwerp
B
Lijdend vorwerp
C
Meewerkend voorwerp
D
Bijwoordelijke bepaling

Slide 28 - Quizvraag

Benoem de zinsdelen - Loop volgend jaar [de marathon van New York].
A
Onderwerp
B
Lijdend voorwerp
C
Meewerkend voorwerp
D
Bijwoordelijke bepaling

Slide 29 - Quizvraag

Benoem de zinsdelen - Loop [volgend jaar] de marathon van New York.
A
Onderwerp
B
Lijdend voorwerrp
C
Meewerkend voorwerp
D
Bijwoordelijke bepaling

Slide 30 - Quizvraag

Benoem de zinsdelen - [Waarom] wil mijn oma altijd een zoen hebben?
A
Persoonsvorm
B
Onderwerp
C
Lijdend voorwerp
D
Bijwoordelijke bepaling

Slide 31 - Quizvraag

Benoem de zinsdelen - Waarom [wil] mijn oma altijd een zoen hebben?
A
Persoonsvorm
B
Onderwerp
C
Lijdend voorwerp
D
Bijwoordelijke bepaling

Slide 32 - Quizvraag

Benoem de zinsdelen - Waarom wil [mijn oma] altijd een zoen hebben?
A
Onderwerp
B
Lijdend voorwerp
C
Meewerkend voorwerp
D
Bijwoordelijke bepaling

Slide 33 - Quizvraag

Benoem de zinsdelen - Waarom wil mijn oma [altijd] een zoen hebben?
A
Ondewerp
B
Lijdend voorwerp
C
Meewerkend voorwerp
D
Bijwoordelijke bepaling

Slide 34 - Quizvraag

Benoem de zinsdelen - Waarom wil mijn oma altijd [een zoen] hebben?
A
Onderwerp
B
Lijdend voorwerp
C
Meewerkend voorwerp
D
Bijwoordelijke bepaling

Slide 35 - Quizvraag