Zelftest marktresultaat en overheidsinvloed

Zelftest marktresultaat en overheidsinvloed
1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

Onderdelen in deze les

Zelftest marktresultaat en overheidsinvloed

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

1.20: De betalingsbereidheid van een bepaalde consument is
A
de prijs die de consument moet betalen voor een product
B
De max. prijs die de consument wil betalen voor een product
C
het verschil tussen de gewenste prijs en de marktprijs voor het product
D
de ruilwinst voor de consument

Slide 2 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

1.21: In een pareto-efficiënte situatie
A
is het consumentensurplus maximaal
B
is de economische uitkomst op de markt economisch doelmatig
C
kunnen producenten hun surplus niet vergroten
D
bestaan er geen ongewenste neveneffecten

Slide 3 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

1.22.1: De marginale kostenfunctie van een aanbieder op de markt van volkomen concurrentie luidt: MK=4q+10
Is onderstaande bewering juist of onjuist?
De marginale kosten zijn gelijk aan de leveringsbereidheid

A
Juist
B
Onjuist

Slide 4 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

1.22.2: De marginale kostenfunctie van een aanbieder op de markt van volkomen concurrentie luidt: MK=4q+10
Is onderstaande bewering juist of onjuist?
De constante kosten bedragen 10.

A
Juist
B
Onjuist

Slide 5 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

1.22.3: De marginale kostenfunctie van een aanbieder op de markt van volkomen concurrentie luidt: MK=4q+10
Is onderstaande bewering juist of onjuist?
Bij een marktprijs hoger dan 10 is de aanbieder bereid te leveren.

A
Juist
B
Onjuist

Slide 6 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

1.22.4: De marginale kostenfunctie van een aanbieder op de markt van volkomen concurrentie luidt: MK=4q+10
Is onderstaande bewering juist of onjuist?
Bij een marktprijs hoger dan 10 maakt de aanbieder zeker winst.

A
Juist
B
Onjuist

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

1.23.1: Op een markt van volkomen concurrentie geldt:
Qv= -2P+10 en Qa= 2,5P-8
Is de volgende bewering juist of onjuist?
De maximale betalingsbereidheid van een consument is 10.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

1.23.2: Op een markt van volkomen concurrentie geldt:
Qv= -2P+10 en Qa= 2,5P-8
Is de volgende bewering juist of onjuist?
Bij een marktevenwicht is het consumentensurplus gelijk aan de marktomzet.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

1.23.3: Op een markt van volkomen concurrentie geldt:
Qv= -2P+10 en Qa= 2,5P-8
Is de volgende bewering juist of onjuist?
Het pareto-optimum ligt bij P=5
A
Juist
B
Onjuist

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

1.23.4: Op een markt van volkomen concurrentie geldt:
Qv= -2P+10 en Qa= 2,5P-8
Is de volgende bewering juist of onjuist?
MK=3,2-0,4q
A
Juist
B
Onjuist

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

1.24.1: Helma heeft haar oog laten vallen op een mobiele telefoon. Ze vindt hem zo mooi dat ze er wel €250 voor over heeft. Ze koopt er één voor € 220,-
Is onderstaande bewering juist of onjuist?
Voor Helma zijn de baten van deze ruiltransactie € 30,-
A
Juist
B
Onjuist

Slide 12 - Quizvraag

Onjuist, de baten zijn voor Helma € 250,- Dat is haar betalingsbereidheid.
1.24.3: Helma heeft haar oog laten vallen op een mobiele telefoon. Ze vindt hem zo mooi dat ze er wel €250 voor over heeft. Ze koopt er één voor € 220,-
Is onderstaande bewering juist of onjuist?
Voor de winkelier leidt de ruiltransactie tot een ruilwinst van € 220,-
A
Juist
B
Onjuist

Slide 13 - Quizvraag

Onjuist, er is over de leveringsbereidheid geen informatie
1.24.4: Helma heeft haar oog laten vallen op een mobiele telefoon. Ze vindt hem zo mooi dat ze er wel €250 voor over heeft. Ze koopt er één voor € 220,-
Is onderstaande bewering juist of onjuist?
Voor Helma leidt de ruiltransactie tot een ruilwinst van € 30,-
A
Juist
B
Onjuist

Slide 14 - Quizvraag

Juist
Ruilwinst= betalingsbereidheid-prijs= 250-220=30
1.24.5: Helma heeft haar oog laten vallen op een mobiele telefoon. Ze vindt hem zo mooi dat ze er wel €250 voor over heeft. Ze koopt er één voor € 220,-
Is onderstaande bewering juist of onjuist?
Voor de winkelier zijn de kosten van de ruiltransactie groter dan de baten.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 15 - Quizvraag

Onjuist er is niks bekend over de kosten van de winkelier.
1.24.6: Helma heeft haar oog laten vallen op een mobiele telefoon. Ze vindt hem zo mooi dat ze er wel €250 voor over heeft. Ze koopt er één voor € 220,-
Is onderstaande bewering juist of onjuist?
Voor Helma zijn de kosten van de ruiltransactie € 220,-
A
Juist
B
Onjuist

Slide 16 - Quizvraag

Helma betaalt 220,-
1.25:Op een markt van volkomen concurrentie geldt:
Qv=-2P+10 en Qa=2,5P-8
Bereken de waarde van het totale surplus
A
1
B
0,8
C
1,8
D
8

Slide 17 - Quizvraag

Qa=Qv P=4, Q=2
Qv=0 > P=5 
Min leveringsbereidheid bij Qa=0 > P=3,2
Totale surplus = 1/2 x (5-3,2) x 2= 1,8
1.26: Waarom zijn octrooien (patenten) belangrijk voor een economie?
A
Octrooien beschermen de consument
B
Dankzij octrooien werkt de markt doelmatig
C
Octrooien stimuleren innovaties en die zijn belangrijk voor de economische groei
D
Door octrooien kunnen bedrijven een monopoliepositie verwerven

Slide 18 - Quizvraag

Octrooien zijn belangrijk voor economische ontwikkeling en daarmee voor ec.groei op lange termijn.
2.18.1:
Is onderstaande bewering juist of onjuist?
Om de consumenten te beschermen zal de overheid een max.prijs instellen die onder de evenwichtsprijs ligt
A
Juist
B
Onjuist

Slide 19 - Quizvraag

Juist, de overheid stelt de maximumprijs in omdat zij de EP op de markt te hoog vinden voor de consumenten.
2.18.2:
Is onderstaande bewering juist of onjuist?
Om de producenten te beschermen zal de overheid een min.prijs vaststellen die onder de evenwichtsprijs ligt.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 20 - Quizvraag

Onjuist, de overheid stelt een min.prijs boven de marktprijs omdat ze de EP te laag vinden voor de producenten.
2.18.3:
Is onderstaande bewering juist of onjuist?
Zowel de instelling van een max.prijs als de instelling van een min.prijs leidt tot een verloren surplus
A
Juist
B
Onjuist

Slide 21 - Quizvraag

Juist, slechts een deel van het totale surplus verschuift van consumenten naar producenten( bij min.prijs) of andersom (bij max.prijs) omdat de evenwichtshoeveelheid af neemt.
2.18.4:
Is onderstaande bewering juist of onjuist?
Als de overheid ingrijpt in de prijsvorming op een markt, werkt deze markt minder doelmatig
A
Juist
B
Onjuist

Slide 22 - Quizvraag

Het totale surplus is na ingrijpen lager dan voor ingrijpen.
2.19.1:
Is onderstaande bewering juist of onjuist?
Als de overheid accijns op een product verhoogt met €0,50 stijgt de verkoopprijs met hetzelfde bedrag.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 23 - Quizvraag

Onjuist, de producenten zullen slechts een deel van de accijnsverhoging kunnen afwentelen op de consument
2.19.2:
Is onderstaande bewering juist of onjuist?
Bij een product met een relatief vlakke vraaglijn zullen aanbieders er makkelijker in slagen een verhoging van een directe belasting af te wentelen op de vragers dan bij een product met een relatief steile vraaglijn.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 24 - Quizvraag

Onjuist, Bij een relatief steile vraaglijn zullen consumenten hun vraag in mindere mate aanpassen aan de gestegen prijs.
2.19.3:
Is onderstaande bewering juist of onjuist?
De instelling van een indirecte subsidie leidt tot verloren surplus.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 25 - Quizvraag

Juist, door de subsidie stijgt het consumenten- en producentensurplus, maar deze stijging is minder groot dan de kosten die de overheid moet maken.
2.19.4:
Is onderstaande bewering juist of onjuist?
Een kostprijsverlagende subsidie leidt voor de consument tot een afname van het surplus.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 26 - Quizvraag

Onjuist, door de subsidie daalt de prijs van het product en zal het consumentensurplus stijgen.
2.20:
De evenwichtsprijs van een goed op de markt van volkomen concurrentie bedraagt €50,-. Omdat de productie van dit goed milieubelastend is, legt de overheid een milieuheffing op van € 10,- Hierdoor stijgt de evenwichtsprijs naar €55,-. Bereken het afwentelingspercentage
A
50%
B
33%
C
100%
D
10%

Slide 27 - Quizvraag

Afwentelingspercentage= (55-50)/10 x 100= 50%
2.21:
Qa=3P-45
De overheid voert een indirecte belasting in van €5,-
De nieuwe Qa ziet er na invoering belasting er als volgt uit:
A
Qa=3P-40
B
Qa=3p-60
C
Qa=3p+30
D
Qa=3P-30

Slide 28 - Quizvraag

Qa=3(P-5)-45=3P-15-45= 3P-60
2.22:
Qa=3P-45
De overheid voert een prijsverlagende subsidie in van €5,-
De nieuwe Qa ziet er na invoering subsidie er als volgt uit:
A
Qa=3P-40
B
Qa=3p-60
C
Qa=3p+30
D
Qa=3P-30

Slide 29 - Quizvraag

Qa=3(P+5)-45=3P+15-45= 3P-30

A
De vastgestelde prijs is max.prijs die leidt tot een aanbodoverschot
B
De vastgestelde prijs is min.prijs die leidt tot een aanbodoverschot
C
De vastgestelde prijs is max.prijs die leidt tot een vraagoverschot
D
De vastgestelde prijs is min.prijs die leidt tot een vraagoverschot

Slide 30 - Quizvraag

Qv=-3x70+360=150
Qa=2x70-40=100
Qv>Qa dus vraagoverschot
Bij vraagoverschot is prijs lager dan de marktprijs, dus een maximumprijs.
Of: 2P-40=-3P+360 > 5P=400 > P=80
De vastgestelde prijs ligt onder de evenwichtsprijs en is dus een maximumprijs.