Grammatica zinsdelen en woordsoorten + leestekens

1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we doen?
-Praten over romanfragmenten
-Terugblik 3.8 Grammatica
-Begin 3.9 Spelling

Slide 2 - Tekstslide

Literaire Podcast
Deadline: vrijdag 11 april

Slide 3 - Tekstslide

Mooie zinnen
Sommige zinnen roepen beelden op, andere juist vragen. Soms ook krijg je
juist een inkijkje in de gedachten, gevoelens of omstandigheden van de
hoofdpersoon. Je kunt je dan beter inleven in de hoofdpersoon.

 Markeer of kies in het volgende fragment:
            een zin die bij jou een vraag oproept en/of
            een zin die jou iets leert over de gedachten, gevoelens of 
            omstandigheden van de hoofdpersoon.                                                 
        

Slide 4 - Tekstslide

Fragment
In dit fragment zijn nogal wat open plekken te vinden.
a) Wat vermoed jij dat er met Soumia gebeurd is?
b) Welke aanwijzingen kun je in het fragment vinden om je antwoord te
     onderbouwen?    
c) Ik zal de speelbal worden bij een wedstrijd tussen hen die willen winnen 
     en hen die niet willen verliezen.
     Hoe zou deze uitspraak kunnen passen bij Soumia’s situatie?                                           
        

Slide 5 - Tekstslide

3.8 Grammatica - woordsoorten

Doel:
Ik kan het bijwoord benoemen.
Ik kan uitleggen wat het verschil tussen een bijvoeglijk naamwoord 
en bijwoord is.

Slide 6 - Tekstslide

Grammatica
woordsoorten 
(taalkundig ontleden)


Slide 7 - Tekstslide

Bijvoeglijk naamwoord
Een bijvoeglijk naamwoord geeft extra informatie over het zelfstandig naamwoord. Er wordt dus informatie 'bijgevoegd'.

Zo herken je een bvnw:
-zegt iets over een zelfstandig naamwoord: de oude man, de dure auto
-kan worden verbogen: rood - rode, mooi - mooie
-staat soms voor het zelfstandig naamwoord: de rode auto
-staat soms achter het zelfstandig naamwoord: de auto is rood

Slide 8 - Tekstslide

Bijwoord
Het zegt iets over een willekeurig ander element van de zin dat geen zelfstandig naamwoord is (meestal ww, bvnw of nwg):
  • Wat schrijf je netjes!
  • Ik ben erg moe.
  • De buren hebben een heel mooi huis.

Geven plaats of tijd aan in de zin: altijd, daar, vanavond


Slide 9 - Tekstslide

Soorten bijwoorden














ijwoord
-tijd: gisteren, opeens, straks
-plaats, richting: hier, daar, nergens, overal, links
-ontkenning: niet, nooit
-graad (hoe erg): heel, erg, tamelijk, graag, zeer
-frequentie (hoe vaak): soms, altijd

Van sommige bijwoorden is het niet helemaal duidelijk wat ze benoemen: ook, natuurlijk, misschien, gelukkig, helaas, ...



Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Wat schrijf je netjes!

netjes
A
bijvoeglijk naamwoord
B
bijwoord

Slide 12 - Quizvraag

Mijn broer heeft een net handschrift.

net
A
bijvoeglijk naamwoord
B
bijwoord

Slide 13 - Quizvraag

Wij hebben een heel mooi huis.

heel
A
bijvoeglijk naamwoord
B
bijwoord

Slide 14 - Quizvraag

Het regent de laatste maanden vaak.

vaak
A
bijvoeglijk naamwoord
B
bijwoord

Slide 15 - Quizvraag

Slide 16 - Tekstslide

3.8 Grammatica
Opdracht:
3, 6, 8a, 11

Slide 17 - Tekstslide