Fase 2, periode 4, les 4, bijvoeglijke naamwoorden - verkleinwoorden - bezit-s - zij/hun/hen STARTER en GEVORDERD

Fase 2 
bijvoeglijke naamwoorden
verkleinwoorden 
herhaling bezit-s
herhaling zij/hun/hen
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 2

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Fase 2 
bijvoeglijke naamwoorden
verkleinwoorden 
herhaling bezit-s
herhaling zij/hun/hen

Slide 1 - Tekstslide

In deze les
  • Uitleg en oefening bijvoeglijke naamwoorden
  • Uitleg en oefening verkleinwoorden 
  • Uitleg en oefening bezit-s
  • Uitleg en oefening zij/hun/hen
  • Opdrachten StartTaal

Slide 2 - Tekstslide

Bijvoeglijke naamwoorden
het mooie huis, een mooi huis
het stoere meisje, een stoer meisje

Werkwoorden zo kort mogelijk: de geprinte brief
--> waarom is geprinte ook een werkwoord? Welke vorm heeft het dan?
Maar: is het bijvoeglijk naamwoord een stof of materiaal, bijvoorbeeld
een satijnen broek. Dan mag er een 'n' achter
een wollen broek


Slide 3 - Tekstslide

De (verplichten) taak vindt Lars maar niets
A
verplichtte
B
verplichte

Slide 4 - Quizvraag

Mijn vader heeft die ( overbelasten )
afdeling jarenlang gerund
A
overbelaste
B
overbelastte

Slide 5 - Quizvraag

Dit met diamanten ( inzetten )
horloge kostte vorig jaar heel veel geld
A
ingezette
B
ingezete

Slide 6 - Quizvraag

Verkleinwoorden
  • -je
sloofje, lachje, cognacje, knopje, taartje
  • -tje
stoeltje, tafeltje, computertje, gebouwtje
  • -pje
armpje, boompje, raampje

Slide 7 - Tekstslide

Verkleinwoorden
  • -ng = nkje
ontsteking - ontstekinkje
haring - harinkje
vertelling - vertellinkje
paling - palinkje


Slide 8 - Tekstslide

Verkleinwoorden
Bijzonder
sportcafé = sportcafeetje
cafetaria = cafetariaatje
auto= autootje
taxi = taxietje
filmster = filmsterretje
lam = lammetje 

Slide 9 - Tekstslide

Verkleinwoorden
  • eindigt op een getal of afkorting = 'tje

F16 = F16'tje
mp3 = mp3'tje
  • eindigt op alleen een 'y' = 'tje
whisky = whisky'tje
guppy = guppy'tje

soms niet: bijvoorbeeld bij 'ey' of 'oy' trolley = trolleytje | medley = medleytje

Slide 10 - Tekstslide

goed geschreven
fout
leuningkje
kassabonnetje
biercafé'tje
medleytje
lievelingetje

Slide 11 - Sleepvraag

goed
fout
sateetje
klassenfotootje
liftboy'tje
tvtje
kiwietje

Slide 12 - Sleepvraag

Bezit-s
  • 's na een a, o, i, u, y
Danny's auto, Otto's jas, Ferdi's fiets, Anna's laptop

  • 's na een afkorting, initiaal of cijfer
ABN's rente, M's rol, Willem II's overwinning, R2D2's geluiden

Slide 13 - Tekstslide

Bezit-s
  • geen extra s maar wel een ' omdat de woorden al een s-klank hebben
Bas' fiets, Max' vriendin, Niels' motor, Jonas' hond

  • geen ' maar wel een s direct achter de medeklinkers,  tweetekenklanken (ou,au, oe,ie) of na een 'e'
Sannes huis, Jeroens vriend, Brams hulp
Milous kamer, Leonies gitaar

Slide 14 - Tekstslide

De puppy van Henk
A
Henks puppy
B
Henk's puppy
C
Henks' puppy

Slide 15 - Quizvraag

Het broodje van Leonie
A
Leonie's broodje
B
Leonies broodje
C
Leonies' broodje

Slide 16 - Quizvraag

De auto van Bas
A
Bas's auto
B
Bas auto
C
Bas' auto

Slide 17 - Quizvraag

Zij-hun-hen

Slide 18 - Tekstslide

Hun
met een bezittelijk voornaamwoord erachter
Gisteren hebben de buren hun auto verkocht.

Meewerkend voorwerp zonder voorzetsel(je kunt er 'aan' voor zetten)
Hij geeft hun straf.

Hij geeft aan  hun straf

Meewerkend = aan/voor wie/wat? 


Slide 19 - Tekstslide

Hen
Na een voorzetsel dat er letterlijk staat
Ik geef het boek aan hen.

Als lijdend voorwerp
Hij ontslaat hen. (geeft antwoord op de vraag wie of wat ontslaat hij) 

Slide 20 - Tekstslide

Zij
onderwerp
Zij mogen van hun ouders ieder weekend uitgaan.
Willen zij niet liever een hapje mee-eten?
In de winter hebben zij een paar maanden vrij. 

Slide 21 - Tekstslide

.... gebruiken die oude bureaus niet meer. 
... ouders waren heel bezorgd. 
Ik kan het .... niet kwalijk nemen. 
We hebben ... niet gezien. 
zij
hun
hen
hun

Slide 22 - Sleepvraag

Gaan we met ... naar de bioscoop?
A
zij
B
hun
C
hen

Slide 23 - Quizvraag

Hun gaan echt nooit meer weg uit Brabant. 
Willen zij niet liever naar huis gaan?
Hun versierpogingen zijn gruwelijk mislukt. 
Sarah weet hun elke keer weer te verrassen. 
fout
goed
goed
fout

Slide 24 - Sleepvraag

Gerda snapt nu helemaal niets meer van ....
A
zij
B
hun
C
hen

Slide 25 - Quizvraag

StartTaal les 4
Lesweek 4
3F | Taalverzorging | Spelling | Bijvoeglijke naamwoorden Oefening 4
3F | Taalverzorging | Spelling | Verkleinwoorden Oefening 4
3F | Taalverzorging | Spelling | Bezit-s Oefening 4
3F | Taalverzorging | Stijlkwesties | Zij-hun-hen Oefening 4

Lesweek 3
3F Taalverzorging | Stijlkwesties | Als/dan opdracht 4
3F Taalverzorging | Stijlkwesties | Die/dat – dit/deze – dat/wat – die/wie opdracht 4
3F Taalverzorging | Stijlkwesties | Jou/jouw – u/uw – mij/mijn – me/mijn opdracht 4

Slide 26 - Tekstslide