In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
Wat gaan wij doen?
Absenties en hw 5.4
Herhalen bs 5.4
nieuwe Basisstof 5.5
afsluiten
Slide 1 - Tekstslide
5.4 hh
kogelgewricht scharniergewricht
fontanellen
gewrichten
Slide 2 - Tekstslide
5.5 spieren
Slide 3 - Tekstslide
spieren
Slide 4 - Woordweb
Doel van deze les
je kunt de werking van spieren beschrijven
Botten kunnen zelf niet bewegen. Om ze te bewegen zijn spieren nodig. Ook op andere plaatsen in je lichaam zitten spieren.
Slide 5 - Tekstslide
Slide 6 - Video
spierstelsel
Aan de botten zitten spieren vast.
Door deze spieren kan je lichaam bewegen.
Alle skeletspieren in het lichaam samen vormen het spierstelsel
spieren zitten onder je huid
Slide 7 - Tekstslide
het spierstelsel
spieren zitten in organen (maag/darmen)
je hart is een spier
spierstelsel= alle skeletspieren in het lichaam
Slide 8 - Tekstslide
pezen
spier zit vast aan een bot met pezen
plek waar pees aan bot zit = aanhechtingsplaats
spier kan samentrekken, een pees niet!
als spier samentrekt wordt het korter en dikker.
Dan trekt hij aan het bot en ontstaat er beweging
Slide 9 - Tekstslide
Armbuigspier en trekspier
Om je onderarm te bewegen heb je twee spieren nodig: de armbuigspier (biceps) en de armstrekspier (triceps).
Slide 10 - Tekstslide
Antagonistisch paar= tegengestelde spieren
Slide 11 - Tekstslide
Slide 12 - Video
Waar kan je lichaam door bewegen
A
Alleen door botten
B
Door botten en spieren samen
C
Alleen door spieren
Slide 13 - Quizvraag
Wat zit er tussen een bot en een spier?
A
Spierbundel
B
Spiervezel
C
Pees
D
Vlies
Slide 14 - Quizvraag
Als de armbuigspier samentrekt wordt hij:
A
langer en dunner
B
langer en dikker
C
korter en dikker
D
korter en dunner
Slide 15 - Quizvraag
De spieren zitten met pezen vast aan de botten
A
juist
B
onjuist
Slide 16 - Quizvraag
Wat is een antagonist?
A
een spier met een tegengestelde werking
B
een spier met dezelfde werking
C
allemaal pezen bij elkaar
Slide 17 - Quizvraag
Wat is de antagonist van de biceps?
A
armbuigspier
B
armstrekspier
Slide 18 - Quizvraag
Wat is de antagonist van de triceps?
A
armbuigspier
B
armstrekspier
Slide 19 - Quizvraag
BB 5.6
In het werkplan staat hoe je een onderzoek uitvoert. Voor je begint, lees je het hele werkplan. Je weet dan wat je nodig hebt. En je weet hoe je de resultaten gaat noteren. Dat is vaak in een tab
Slide 20 - Tekstslide
proefgroep en controle groep
Soms werk je met een proefgroep en een controlegroep. Elke groep bestaat uit meerdere organismen, zoals zaadjes of plantjes. Met de proefgroep doe je het onderzoek. Met de controlegroep doe je niets. Op die manier weet je na het onderzoek of er verschil is.
Een onderzoeker kijkt bijvoorbeeld naar de invloed van cola op de concentratie van jongeren. De proefgroep zijn dan jongeren die cola drinken. De controlegroep zijn jongeren die geen cola drinken.
Slide 21 - Tekstslide
Gelijke omstandigheden
De omstandigheden zijn voor beide groepen gelijk. Alleen de invloed die je onderzoekt, verschilt. Bijvoorbeeld: je onderzoekt het kiemen van zaadjes met en zonder water. Dan zet je de groepen weg bij dezelfde temperatuur en met evenveel licht. Alleen de hoeveelheid water is verschillend. Als je nu verschillen vindt, weet je dat het door het water komt, en niet door iets anders.
Slide 22 - Tekstslide
Voldoende organismen
Een onderzoek doe je altijd met meerdere organismen. Zou je maar één organisme onderzoeken, dan kan het resultaat toeval zijn. Het organisme kan bijvoorbeeld ziek zijn, zonder dat je het weet.
Op school kun je niet altijd met meerdere organismen werken. Dan gebruik je de resultaten van je klasgenoten. Zo heb je toch resultaten van meerdere organismen.