4.4 spieren 4.4+4.5

Wat gaan wij doen?

Absenties en hw 4.3
Herhalen bs 4.3
nieuwe Basisstof 4.4
afsluiten
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Wat gaan wij doen?

Absenties en hw 4.3
Herhalen bs 4.3
nieuwe Basisstof 4.4
afsluiten

Slide 1 - Tekstslide

4.3 hh
SO inzien 
kogelgewricht scharniergewricht
fontanellen
gewrichten 

Slide 2 - Tekstslide

5.5 spieren

Slide 3 - Tekstslide

spieren

Slide 4 - Woordweb

Doel van deze les
  • je kunt de werking van spieren beschrijven


Botten kunnen zelf niet bewegen. Om ze te bewegen zijn spieren nodig. Ook op andere plaatsen in je lichaam zitten spieren.

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Video

spierstelsel
  • Aan de botten zitten spieren vast. 
  • Door deze spieren kan je lichaam bewegen. 
  • Alle skeletspieren in het lichaam samen vormen het spierstelsel 
  • spieren zitten onder je huid




Slide 7 - Tekstslide

het spierstelsel
spieren zitten in organen (maag/darmen)

je hart is een spier

spierstelsel= alle skeletspieren in het lichaam

Slide 8 - Tekstslide

pezen
spier zit vast aan een bot met pezen

plek waar pees aan bot zit = aanhechtingsplaats

spier kan samentrekken, een pees niet!
als spier samentrekt wordt het korter en dikker.

Dan trekt hij aan het bot en ontstaat er beweging

Slide 9 - Tekstslide

Armbuigspier en trekspier

Om je onderarm te bewegen heb je twee spieren nodig: de armbuigspier (biceps) en de armstrekspier (triceps).

Slide 10 - Tekstslide

Antagonistisch paar= tegengestelde spieren

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Video

Waar kan je lichaam door bewegen
A
Alleen door botten
B
Door botten en spieren samen
C
Alleen door spieren

Slide 13 - Quizvraag

Wat zit er tussen een bot en een spier?
A
Spierbundel
B
Spiervezel
C
Pees
D
Vlies

Slide 14 - Quizvraag

Als de armbuigspier samentrekt wordt hij:
A
langer en dunner
B
langer en dikker
C
korter en dikker
D
korter en dunner

Slide 15 - Quizvraag

De spieren zitten met pezen vast aan de botten
A
juist
B
onjuist

Slide 16 - Quizvraag

Wat is een antagonist?
A
een spier met een tegengestelde werking
B
een spier met dezelfde werking
C
allemaal pezen bij elkaar

Slide 17 - Quizvraag

Wat is de antagonist van de biceps?
A
armbuigspier
B
armstrekspier

Slide 18 - Quizvraag

Wat is de antagonist van de triceps?
A
armbuigspier
B
armstrekspier

Slide 19 - Quizvraag

+BB 4.5
In het werkplan staat hoe je een onderzoek uitvoert. Voor je begint, lees je het hele werkplan. Je weet dan wat je nodig hebt. En je weet hoe je de resultaten gaat noteren. Dat is vaak in een tab

Slide 20 - Tekstslide

proefgroep en controle groep
Soms werk je met een proefgroep en een controlegroep. Elke groep bestaat uit meerdere organismen, zoals zaadjes of plantjes. Met de proefgroep doe je het onderzoek. Met de controlegroep doe je niets. Op die manier weet je na het onderzoek of er verschil is.
Een onderzoeker kijkt bijvoorbeeld naar de invloed van cola op de concentratie van jongeren. De proefgroep zijn dan jongeren die cola drinken. De controlegroep zijn jongeren die geen cola drinken.

Slide 21 - Tekstslide

Gelijke omstandigheden
De omstandigheden zijn voor beide groepen gelijk. Alleen de invloed die je onderzoekt, verschilt. Bijvoorbeeld: je onderzoekt het kiemen van zaadjes met en zonder water. Dan zet je de groepen weg bij dezelfde temperatuur en met evenveel licht. Alleen de hoeveelheid water is verschillend. Als je nu verschillen vindt, weet je dat het door het water komt, en niet door iets anders.

Slide 22 - Tekstslide

Voldoende organismen
Een onderzoek doe je altijd met meerdere organismen. Zou je maar één organisme onderzoeken, dan kan het resultaat toeval zijn. Het organisme kan bijvoorbeeld ziek zijn, zonder dat je het weet.
Op school kun je niet altijd met meerdere organismen werken. Dan gebruik je de resultaten van je klasgenoten. Zo heb je toch resultaten van meerdere organismen.

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Link

Aan de slag
  • Kader= 4.4 opdr 1 t/m  7 (4 overslaan)
  • Basis =
  • 4.4 opdr 2 t/m 5 (3 overslaan)
  • thuis zelf 4.5 lezen en opdracht 1 en 2 maken!

Slide 25 - Tekstslide