V6 - CE 2018 I - Tekst 4

Planning
1. Lees tekst 4 2018-1 (blz. 182-183) Wat is slim?  nauwkeurig
2. Maak vraag 26 t/m 35
3. Klassikaal voeren we het antwoord in per vraag via LessonUp 
4. We bespreken de vragen


1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 6

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Planning
1. Lees tekst 4 2018-1 (blz. 182-183) Wat is slim?  nauwkeurig
2. Maak vraag 26 t/m 35
3. Klassikaal voeren we het antwoord in per vraag via LessonUp 
4. We bespreken de vragen


Slide 1 - Tekstslide

26 Welk verband bestaat er in tekst 4 tussen alinea 1 en 2?
A
Een aanleiding en een verslag van onderzoek naar aanleiding van de anekdote in alinea 1.
B
Een constatering en een conclusie naar aanleiding van het voorbeeld in alinea 1.
C
Een verslag van onderzoek en een constatering naar aanleiding van de probleemstelling in alinea 1.
D
Een voorbeeld en een stelling naar aanleiding van de vraagstelling in alinea 1.

Slide 2 - Quizvraag

Vraag 26
De vraag in alinea 1: 'De vraag ... iemands carrière?' (regels 9-13)

Het voorbeeld in alinea 2: 'Willem-Alexander kreeg ... steigerbouwer geworden.' (regels 14-21)

De stelling in alinea 2: `Training maakt brains.' (regels 31-32)

Slide 3 - Tekstslide

27 Wat is de hoofdgedachte van het tekstgedeelte dat bestaat uit alinea 3 en 4? Geef antwoord in een of meer volledige zinnen en gebruik voor je antwoord niet meer dan 15 woorden.

Slide 4 - Open vraag

27
De kern van een goed antwoord:

De houding / verwachting van docenten is cruciaal voor de ontwikkeling van hun leerlingen.
Ook goed:  "Docenten die weten dat een IQ te ontwikkelen valt, zorgen voor een betere ontwikkeling bij leerlingen."

Slide 5 - Tekstslide

28 Welke twee consequenties zou het besproken onderzoek van Dweck blijkens alinea 3 en 4 van tekst 4 moeten hebben voor docenten? Geef antwoord in één of meer volledige zinnen.

Slide 6 - Open vraag

28
De kern van een goed antwoord:
1. Docenten zouden hun leerlingen veel moeten laten oefenen / zorgen dat leerlingen gericht oefenen.
2. Ze moeten positieve verwachtingen over hen uitspreken.
Ook goed:  Docenten moeten ervan overtuigd zijn dat IQ ontwikkelbaar is en dat hersenen sterker worden door gerichte inspanning.

Slide 7 - Tekstslide

29
'Dan heeft het nog wat te doen.' (r.99-100)
Wat zou het ministerie van Onderwijs moeten doen om excellentie te stimuleren gelet op het slot van de tekst?
Het ministerie van Onderwijs zou moeten stimuleren dat
A
de samenleving op de hoogte gebracht wordt van de uitkomsten van Dwecks onderzoek.
B
docenten veel meer handelen volgens de uitkomsten van Dwecks onderzoek.
C
faalangstige leerlingen met een hoog IQ beter scoren dan ijverige leerlingen met een niet zo hoog IQ.
D
talentvolle leerlingen hun schoolloopbaan succesvol kunnen afmaken.

Slide 8 - Quizvraag

29
B

In het slot van de tekst lees je: `Veel excellente leerlingen lopen het risico vast te lopen als ze blijven denken dat intelligentie een aangeboren gegeven is. Docenten (en ouders) die deze opvatting onbewust overdragen, staan die excellentie meer in de weg dat ze zich bewust zijn.' (r.100-107) Er is dus een belangrijke rol voor docenten weggelegd en het ministerie zal ze daarvan moeten overtuigen.

Slide 9 - Tekstslide

30.1
Waardoor word je excellent volgens het inzicht van Dweck?

Slide 10 - Open vraag

30.1
Volgens Dweck word je excellent als 
1. je veel oefent / gerichte inspanning levert

Zie regels 72-73: `Leerlingen moeten inzien dat gerichte oefening leidt tot prestatie.'

Slide 11 - Tekstslide

30.2
Volgens het huidige inzicht bezit je intelligentie vanaf je geboorte. Wat is het inzicht volgens Dweck m.b.t. intellingentie?

Slide 12 - Open vraag

30.2
Volgens het inzicht van Dweck ontwikkel je intelligentie door te oefenen / kun je intelligentie ontwikkelen.

Zie regels 59-61: `De hersenen werken als een soort spier. Ze worden sterker door gerichte inspanning.'

Slide 13 - Tekstslide

31 In alinea 3 en 4 wordt een vergelijking gemaakt met de godin Aphrodite en het standbeeld dat Pygmalion had gemaakt. Leg deze vergelijking uit.
Geef antwoord in een of meer volledige zinnen en gebruik niet meer dan 30 woorden.

Slide 14 - Open vraag

31
De kern van een goed antwoord:
1. Zoals Aphrodite het standbeeld van Pygmalion tot leven riep
2. zo moeten docenten het talent dat verscholen zit in leerlingen ontwikkelen / tot leven roepen
of:
1. De docent wordt vergeleken met Aphrodite (die een beeld tot leven riep)
2 want de docent kan het talent van leerlingen tot leven roepen.

Slide 15 - Tekstslide

toelichting 31
Pygmalion had een standbeeld gemaakt en Aphrodite bracht het tot leven. De schrijver vergelijkt de rol van docenten met die van Aphrodite. Hij doet dat om duidelijk te maken dat de prestaties van leerlingen niet in de eerste plaats voortkomen uit aangeboren intellectuele vermogens (r.39-45). Leerlingen leveren vooral prestaties als ze tot inspanning worden gemotiveerd door de overtuiging en de houding van docenten (r.62-71). De docent kan de verborgen capaciteiten van leerlingen als het ware tot leven roepen.

Slide 16 - Tekstslide

32 In alinea 5 wordt de vraag gesteld: `Hadden sommige steigerbouwers dan jurist, bankier of leraar kunnen worden?' (r.79-81)
Onder welke twee voorwaarden zou blijkens alinea 5 het antwoord op deze vraag bevestigend zijn?

Slide 17 - Open vraag

32
De kern van een goed antwoord:
1 als hun omgeving tijdens hun schooltijd (expliciet) had laten merken dat hun capaciteiten toereikend waren
2 en zij destijds optimaal getraind hadden (om het gewenste doel te bereiken) / als zij hadden durven falen

1. r.81-85 2. r. 85-94

Slide 18 - Tekstslide

33 De titel van tekst 4 `Wat is slim?' is, gelet op de strekking van de tekst op verschillende manieren te parafraseren. Geef twee mogelijke parafrases. Geef antwoord in een of meer volledige zinnen.

Slide 19 - Open vraag

33
Twee van de volgende drie parafrases:
1. Hoe word je slim / slimmer?
2. Wat kun je zelf doen om slimmer te worden?
3. Wat is verstandig om te doen?
Je moet de vraag 'Wat is slim? niet beantwoorden maar parafraseren. Dat kan ik vraagvorm, maar je mag ook schrijven: 'De vraag is hoe je slimmer wordt.'

Slide 20 - Tekstslide

34 In zowel tekstfragment 1 als tekst 4 is er een visie op het begrip talent te vinden. Welke overeenkomst is er tussen beide visies op het begrip talent?
Geef antwoord in een of meer volledige zinnen.

Slide 21 - Open vraag

34
De kern van een goed antwoord:
Beide visies (op talent) gaan ervan uit dat talent ontwikkelbaar is.
De visie van het tekstfragment 1: `Het Nederlandse onderwijs helpt kinderen hun talenten te ontwikkelen.'
De visie van tekst 4: `Harde werkers met minder talent winnen het daarom van talentrijke jongeren die faalangstig opereren.'

Slide 22 - Tekstslide

Welk verschil in visie is er tussen tekstfragment 1 en tekst 4 als het gaat om het bevorderen van talent? Geef antwoord in een of meer volledige zinnen.

Slide 23 - Open vraag

35
De kern van een goed antwoord:
1. In tekstfragment 1 wordt bepleit dat het onderwijs zich meer gaat richten op talentvolle leerlingen (in plaats van leerlingen met achterstanden)
2. In tekst 4 gaat het om het bevorderen van talent bij alle leerlingen.
of:

Slide 24 - Tekstslide

35
De kern van een goed antwoord:
1. Volgens tekstfragment 1 geniet excellentie in toenemende mate aandacht.
2 Volgens tekst 4 wordt excellentie te weinig bevorderd / beseft men te weinig dat je excellentie kunt bevorderen.

Slide 25 - Tekstslide

Visie in tekstfragment 1
De visie van tekstfragment 1: `Alle kinderen hebben talenten, maar een klein deel van de leerlingen heeft zo veel potentieel dat met de juiste stimulatie en oefening dit kind kan uitgroeien tot een waar toptalent. In het verleden ging de aandacht in het Nederlandse onderwijs vooral uit naar leerlingen met achterstanden. (...) Excellentie geniet de laatste jaren toenemende aandacht. (...) Niet alleen moet iedereen een bepaald basisniveau halen, maar die kinderen die over grote talenten beschikken, moeten de kans krijgen om werkelijk te kunnen excelleren.'

Slide 26 - Tekstslide

Visie in tekst 4
In tekst 4 gaat het niet om het bevorderen van de excellentie bij talentvolle leerlingen, maar om het bevorderen van het talent bij alle leerlingen. Bijvoorbeeld in r. 81-88: ` Veel kinderen krijgen nog steeds van hun omgeving de impliciete boodschap dat hun vermogens beperkt zijn of dat leerstoornissen hen belemmeren. Kinderen met een hoog IQ hebben last van het label dat ze slim zijn (of zelfs hoogbegaafd).' In r. 98-107: `Ons ministerie van Onderwijs wil excellentie stimuleren. Dan heeft het nog wel wat te doen. Veel excellente leerlingen lopen het risico vast te lopen als ze blijven denken dat intelligentie een aangeboren gegeven is. Docenten (en ouders) die deze opvatting onbewust overdragen, staan die excellentie meer in de weg dan ze zich bewust zijn.'

Slide 27 - Tekstslide