Woordenschat klas 3

Figuurlijktaalgebruik 
1 / 14
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 14 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Figuurlijktaalgebruik 

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we vandaag doen?
- voorkennis activeren 
- Uitleg figuurlijk taalgebruik 
- Oefenen met figuurlijk taalgebruik 

Slide 2 - Tekstslide

De doelen van deze les 
Aan het einde van de les herken je figuurlijk taalgebruik 

Slide 3 - Tekstslide

Wat weet je allemaal over figuur taalgebruik?

Slide 4 - Open vraag

We beginnen met een uitleg over figuurlijk taalgebruik 

Je kunt kiezen uit: 

3. Een makkelijk uitleg tekst
4. Een moeilijkere uitleg tekst 

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Op de puntjes past steeds hetzelfde woord. Welk woord?

Slide 7 - Open vraag

Slide 8 - Tekstslide

In welke zin is het ingevulde woord letterlijk gebruikt
A
Zin A
B
Zin B
C
Zin C

Slide 9 - Quizvraag

Slide 10 - Video

Wat is een voorbeeld van figuurlijk taalgebruik?
A
Mijn kapper zit met haar handen in mijn haar
B
De wedstrijd was onwijs spannend
C
Onder de boom lag een dode vogel
D
Ik zit met mijn handen in het haar

Slide 11 - Quizvraag

Is dit letterlijk of figuurlijk?
A
Letterlijk
B
Figuurlijk

Slide 12 - Quizvraag

Welke zin is figuurlijk gebruikt?
A
Ik eet graag kip.
B
Mij moeder is kippig.

Slide 13 - Quizvraag


A

Slide 14 - Quizvraag