Nederlands blok 3 over taal vmbo-bk

Over taal
Blok 3
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 1

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Over taal
Blok 3

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen
  • Aan het einde van de les kun je grondwoorden in een woordenboek gebruiken; 
  • Aan het einde van de les kun je trappen van vergelijking maken; 
  • Aan het einde van de les kun je uitleggen wat een samenstelling is.  

Slide 2 - Tekstslide

Stappenplan moeilijke woorden

Slide 3 - Tekstslide

Moeilijke woorden 
Als je een woord leest dat je niet begrijpt, is je eerste stap: een stukje terug of een stukje verder lezen in de tekst. Vaak zie je dan:
  • Een woord dat ongeveer hetzelfde betekent;
  • Een uitleg of omschrijving van het moeilijke woord; 
  • Een woord dat het tegenovergestelde betekent. 

Slide 4 - Tekstslide

1. Wat is de betekenis van het woord 'corrigeren' in de zin:

'Het spijt me,' zei onze leraar, 'ik moet de toetsen nog corrigeren. Ik hoop dat ik morgen klaar ben met nakijken.'

Slide 5 - Open vraag

'Het spijt me,' zei onze leraar, 'ik moet de toetsen nog corrigeren. Ik hoop dat ik morgen klaar ben met nakijken.'

Hoe wist je de betekenis van het woord?
A
ervoor of erna stond een woord dat hetzelfde betekende
B
ervoor of erna stond de uitleg of omschrijving van het woord
C
ervoor of erna stond het tegenovergestelde

Slide 6 - Quizvraag

Vroeger was hij sterk en fit, maar nu is de gezondheid van mijn opa erg broos.

Hoe weet je de betekenis van het woord?
A
ervoor of erna stond een woord dat hetzelfde betekende
B
ervoor of erna stond de uitleg of omschrijving van het woord
C
ervoor of erna stond het tegenovergestelde

Slide 7 - Quizvraag

Als je naar het schilderij van Rembrandt kijkt, wat denk je dan: 'is het OUDERWETS of modern?
A
ongeveer dezelfde betekenis
B
tegenstelling
C
uitleg / omschrijving

Slide 8 - Quizvraag

In de winter SCHEMERT het al vroeg. Het wordt dan al vroeg een beetje donker.
A
ongeveer dezelfde betekenis
B
tegenstelling
C
uitleg / omschrijving

Slide 9 - Quizvraag

Grondwoord
Woorden kunnen verschillende vormen hebben. 
In het woordenboek zoek je altijd naar het een grondwoord.

Slide 10 - Tekstslide

Grondwoorden
1. Bij werkwoorden is het altijd het hele werkwoord.
    (gegeven=> geven)
2. Bij zelfstandige naamwoorden is het altijd het enkelvoud,  nooit
     het verkleinwoord.
     (parapluutje => paraplu)
3. Bij sommige woorden zoek je de kortste vorm.
     (prijzige => prijzig)

Slide 11 - Tekstslide

Het grondwoord van 'computertje' is:

Slide 12 - Woordweb

Het grondwoord van 'gewinkeld' is:

Slide 13 - Woordweb

Slide 14 - Video

hoog - hoger -?

Slide 15 - Open vraag

weinig - minder - ?

Slide 16 - Open vraag

Samenstellingen
Sommige woorden kun je aan elkaar vastplakken. Van laptop en tas kun je een nieuw woord maken: laptoptas. Zo'n woord heet een samenstelling

Het laatste woord van de samenstelling zegt iets over de betekenis van het woord. Het eerste woord vertelt er iets extra's over. 

Slide 17 - Tekstslide

school
fiets
bel
plein
broek
boek
tas
gebouw
tocht
route

Slide 18 - Sleepvraag

Aan de slag:
Over taal, blok 3.
Basis: 24, 25 & 26 (blz. 112 t/m 115)
Kader: 29, 30 & 31 (blz. 130 t/m 132)

Slide 19 - Tekstslide

Wat hebben jullie geleerd? 
  • Je weet nu hoe je grondwoorden in een woordenboek kunt  gebruiken;
  • Je weet nu hoe je trappen van vergelijking kunt maken;
  • Je kunt nu uitleggen wat een samenstelling is.

Slide 20 - Tekstslide