Vragen bij de leertekst ‘Onderwerp 2’.
a Welke vraag moet je stellen om het onderwerp te vinden?
Wie/Wat + gezegde?
b Wat verander je bij de onderwerpproef?
Je verandert de persoonsvorm van enkelvoud naar meervoud of andersom.
c Zoek in de volgende zinnen het onderwerp. Stel eerst de vraag wie/wat + gezegde? Doe daarna de onderwerpproef.
Mijn buurman kookt altijd de heerlijkste gerechten.
Wie/Wat kookt? mijn buurman. o = mijn buurman.
kookt = ev. mv = koken. Mijn buurmannen koken altijd de heerlijkste gerechten. o = mijn buurman.
‘s Avonds zit mijn zus altijd te bellen met haar vriendinnen.
Wie/Wat zit te bellen? mijn zus. o = mijn zus.
zit = pv. mv = zitten. ’s Avonds zitten mijn zussen altijd te bellen met hun vriendinnen. o = mijn zus.
d Wat voor soort zinnen hebben (meestal) geen onderwerp?
Zinnen in de gebiedende wijs.
e Kijk naar de voorbeelden in de gebiedende wijs. Wat wil een spreker met een gebiedende wijs bereiken?
De spreker geeft een opdracht of bevel. Hij wil dat iemand anders iets wel of juist niet doet.