Les 36 - 1HN - Maandag 11 Maa.

Les 36 - 1HN
Cursus 7 - Spelling

Leesboek uitlezen

DOME
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

In deze les zitten 23 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

Les 36 - 1HN
Cursus 7 - Spelling

Leesboek uitlezen

DOME

Slide 1 - Tekstslide

Planning
1. Lezen
2. Journaal
3. Check-In - Eindopdracht lezen
4. Cursus 7 - Spelling
5. Zelfstandig werken
6. PAUZE
7. Zelfstandig werken
8. Afsluiting

Slide 2 - Tekstslide

NIEUWS VAN DE DAG


https://jeugdjournaal.nl

Slide 3 - Tekstslide

Cursus 7

Slide 4 - Tekstslide

Persoonsvorm
-Werkwoord uit de zin
-Verbonden met het onderwerp
HOE TE VINDEN?
-Vraagzin
-Zin in andere tijd zetten

Lieke rent naar de bus terwijl ze haar kaartje vasthoudt.

Slide 5 - Tekstslide

Persoonsvorm
Persoonsvorm
Onderwerp
Werkwoordelijk gezegde

Rent Lieke naar de bus terwijl ze haar kaartje vasthoudt?

Lieke rent naar de bus terwijl ze haar kaartje vasthoudt.

Slide 6 - Tekstslide

§8 - Persoonsvorm tegenwoordige tijd

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Hoe maak je de persoonsvorm ev.?
Staat er ik voor of achter de persoonsvorm? Schrijf de ik-vorm:
– ik laad, laad ik; ik bof, bof ik.

Staat er jij achter de persoonsvorm of je waarvan je jij kunt maken? Schrijf de ik-vorm:
– laad jij/je; bof jij/je. Maar: Laadt je (jouw) vader zijn aanhangwagen?

In alle andere gevallen in het enkelvoud schrijf je: ik-vorm + t
– jij laadt, hij laadt, zij laadt, laadt de bezorger?; jij boft, hij boft, zij boft, boft je zus?

In het meervoud schrijf je het hele werkwoord:
– wij laden, jullie laden, zij laden; wij boffen, jullie boffen, zij boffen.



Slide 10 - Tekstslide

§9 sterke en zwakke werkwoorden

Wat is het verschil?

Slide 11 - Tekstslide

§9 - Sterke en zwakke werkwoorden
Sterk
>Eigen vorm
>Geen regels
Lopen, zoeken, zijn
Zwak
> 'T Kofschip
Rennen, luisteren, praten

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

§10 - Persoonsvorm verleden tijd van zwakke werkwoorden

-Gebruik 't K(o)fsch(i)p
>Belangrijk: o & i doen niet mee (klinkers)
>Ezelsbruggetje

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

Wanneer gebruik ik +dde(n) of +tte(n)?

Kan alleen als de laatste letter van de stam ook eindigt op een d of t.
WEL
Ik antwoordde > Antwoord = stam
NIET
Ik speeldde > Speel = stam

Slide 17 - Tekstslide

Eindopdracht leesboek
1. Vier algemene vragen over je leesboek (op papier)
2. Het schrijven van een recensie (online)

Slide 18 - Tekstslide

Spelling & Leesboek
Bordspel spelling
OF
Eindopdracht leesboek


Klaar? Werkblad


Slide 19 - Tekstslide

Pauze
    Pauze 
timer
5:00

Slide 20 - Tekstslide

Maken
Cursus 7 - Spelling
§8 - Persoonsvorm tegenwoordige tijd
§9 - Sterke en zwakke werkwoorden
§10 - Persoonsvorm verleden tijd van zwakke werkwoorden


Klaar? Spellingoefenen.nl > Werkwoorden


timer
25:00

Slide 21 - Tekstslide

§11 - Persoonsvorm verleden tijd van sterke werkwoorden

Alleen dubbele letters (zoals -dd of -kk) als dat nodig is voor de uitspraak:
 hebben → hadden.
Verlengproef of het op een -d of een -t eindigt:
– ik bond, want: wij/jullie/zij bonden;
– hij beet, want: wij/jullie/zij beten.

Slide 22 - Tekstslide

Einde van de les

HUISWERK:



§8 - Persoonsvorm tegenwoordige tijd
§9 - Sterke en zwakke werkwoorden
§10 - Persoonsvorm verleden tijd van zwakke werkwoorden

Slide 23 - Tekstslide