Ik ben immers van mening dat er in de wet staat tot welke datum de proscripties en verkopen plaats (mogen) vinden, zonder twijfel de Kalendae van juni. Enkele maanden later is en de man gedood en zegt men dat de goederen verkocht zijn. Stellig zijn of deze goederen helemaal niet in de boeken van de staat(skas) terecht gekomen, en worden wij handiger dan wij denken, bedrogen door die schurk, of, als ze (er wel) terechtgekomen zijn, zijn de boeken van de staat op een of andere manier vervalst; want het staat vast dat de goederen toch niet volgens de wet verkocht konden worden. Ik begrijp dat ik deze dingen te vroeg onderzoek, heren rechters, en bijna het doel mis, omdat ik mij druk maak om een kleinigheid, hoewel ik het leven van Sextus Roscius te hulp moet komen. Hij maakt zich immers geen zorgen over zijn bezit, hij vindt geen enkel belang van zichzelf belangrijk; hij meent dat hij zijn armoede gemakkelijk zal verdragen, als hij bevrijd is van deze onverdiende verdenking en verzonnen aanklacht.