Examentraining 1 leesstrategieën 4BKT

Lesdoel
Aan het einde van deze les weet je de verschillende leesstrategieën en wanneer je deze moet gebruiken
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 4

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Lesdoel
Aan het einde van deze les weet je de verschillende leesstrategieën en wanneer je deze moet gebruiken

Slide 1 - Tekstslide

Stappen leesvaardigheid
  1. TIP: Houd steeds de tijd in de gaten.
  2. VERKENNEN: kijk naar de titel, inleiding, naam van de schrijver, kopjes, plaatjes, bron. Wat weet je al van het onderwerp?
  3. WOORDEN RADEN: Probeer lastige woorden te begrijpen via de context; lees een stukje verder of terug. Weet je nu wat het woord betekent? Nee, wat doe je dan?
  4. ZOEKEN: gericht zoeken naar het antwoord op de vraag: Lees de alinea goed door.
  5. ELZA: Let op de eerste en laatste zin van de alinea.
  6. NAUWKEURIG LEZEN: woord voor woord, regel voor regel lezen om het antwoord op een vraag te vinden. 

Slide 2 - Tekstslide

Verschillende leesstrategieën voor verschillende doelen
Raad wel leesstrategie je gebruikt, waar je dan naar kijken en waarom je dit doet

Slide 3 - Tekstslide

Je wil het onderwerp van de tekst weten voordat je de vragen gaat maken.

  • Welke strategie gebruik je? 
  • Waar kijk je dan naar? 
  • Waarom doe je dit?


Slide 4 - Tekstslide

Wat is verkennend lezen?
A
De vraag lezen en het antwoord kiezen
B
raden wat het moeilijke woord zou kunnen betekenen
C
naar de tekst kijken zonder deze te lezen zodat je ongeveer weet waar de tekst over gaat
D
gericht zoeken naar de antwoorden op de vragen

Slide 5 - Quizvraag

Wanneer ga je zoekend lezen?
A
als je wil weten wat een woord betekent.
B
als je het antwoord op een vraag wil weten.
C
als je wilt weten wat er in de eerste en laatste alinea van een tekst staat.
D
als je wilt kijken naar de titel, kopjes en tussenkopjes.

Slide 6 - Quizvraag

Hoe lees je dus een tekst?
Stap 1. : Verkennen 
Stap 2.: Lees de vraag en de antwoorden
Stap 3: Bepaal je leesstrategie
Stap 3.: Lees de tekst zoekend/nauwkeurig
Stap 4.: Beantwoord de vraag

Slide 7 - Tekstslide

Stap 2 - Lees de vraag en de antwoorden
- Vorige stap: Tekst bekeken + je weet wat het onderwerp is. 
- Lees de vraag die bij de tekst hoort.
- Lees de antwoordmogelijkheden.




Welke vraagsoorten zijn er?

Slide 8 - Tekstslide

Stap 2 - Lees de vraag en de antwoorden
- Meerkeuzevragen: let op! als er gevraagd wordt dat je 1 goed antwoord moet aangeven, dan moet je niet 2 aankruisen. 
- Open vragen (alleen TL): beantwoord een openvraag kort en bondig. 
- Invulvraag: let op de signaalwoorden; bijv. because= omdat= geeft reden 
- true or false vraag: geef aan wat waar of juist of niet waar of onjuist is. 
- Citeren (alleen TL): citeer het gedeelte van de tekst waarin het antwoord wordt genoemd. 
Wat doe je na het lezen van de vraag en antwoordmogelijkheden?

Slide 9 - Tekstslide

Stap 3- Lees de tekst
- Lengte van de tekst --> leesstrategie bepalen
- Titel bekijken --> Vaak vragen over de titel + geeft info over tekst
- Kijk naar afbeeldingen, kopjes (tussenkopjes), vetgedrukte woorden, bron, schrijver
- Wat is het onderwerp en wat weet je hier al over?


Wat doe je hierna?

Slide 10 - Tekstslide

stap 4 - Beantwoord de vraag
Beantwoord de vraag en check of je het goede antwoord hebt gegeven. 

Slide 11 - Tekstslide

Stap 1 - verkennen (Skimmen)
- Lengte van de tekst --> leesstrategie bepalen
- Titel bekijken --> Vaak vragen over de titel + geeft info over tekst
- Kijk naar afbeeldingen, kopjes (tussenkopjes), vetgedrukte woorden, bron, schrijver
- Wat is het onderwerp en wat weet je hier al over?


Wat doe je hierna?

Slide 12 - Tekstslide

Questions
Do you know these questions?

Slide 13 - Tekstslide

Een citaat is een letterlijke uitspraak van iemand, die door iemand anders aangehaald wordt.
Waar of niet waar?
A
waar
B
niet waar

Slide 14 - Quizvraag

Hoe geef je de volgende citaat weer?
Een bekende voetballer zei altijd “met elkaar voetballen op een mooie zondagmiddag is het allermooiste wat er is”

Slide 15 - Open vraag

How does the writer introduce the topic?
A
Hoe stelt de schrijver zich voor?
B
Hoe introduceert de schrijver zichzelf?
C
Hoe introduceert de schrijver het onderwerp?
D
Hoe schrijf je een introductie?

Slide 16 - Quizvraag

What does the word refer to?
A
Waar wijs je naar?
B
Waar verwijst het woord naar?
C
Wat betekent het woord wijzen?
D
Wat doet het woord verwijzen daar?

Slide 17 - Quizvraag

What is the main point of paragraph 5?
A
Wat is het belangrijkste punt in alinea 5?
B
Wat is het punt van alinea 5?
C
Welk punt wordt niet gemaakt in alinea 5?
D
Is dat het punt van alinea 5?

Slide 18 - Quizvraag

What is mentioned about dogs?
A
Wat is er met honden?
B
Hoe worden honden vaak genoemd?
C
Hoe noem je een hond?
D
Wat wordt er gezegd over honden?

Slide 19 - Quizvraag

What becomes clear in line 17?
A
Dat is duidelijk regel 17.
B
Wie schreef regel 17?
C
Wat wordt er duidelijk in regel 17?
D
Regel 17 lijkt mij duidelijk.

Slide 20 - Quizvraag

What can be concluded in paragraph 3 and 4?
A
Welke conclusie wordt er gemaakt?
B
Welke conclusie wordt er duidelijk in alinea 3 en 4?
C
Is dat de conclusie van de tekst in alinea 3 en 4?
D
Wat is de conclusie?

Slide 21 - Quizvraag

Which of the following words mean ...
A
Wat betekenen deze woorden?
B
Wat betekent het volgende?
C
Welke van de volgende woorden betekent...
D
Wie is bekend met de volgende woorden?

Slide 22 - Quizvraag

algemene vragen over het CE

Slide 23 - Tekstslide

Wat moet je zelf meenemen voor je examen Engels?

Slide 24 - Open vraag

Hoeveel tijd heb je voor het hele examen?

Slide 25 - Open vraag

tips voor het examen
1. Zorg dat je 's avonds je tas hebt ingepakt, dan hoef je je 's morgens geen zorgen te maken dat je iets vergeet. 
2. Ga op tijd naar bed, dan ben je uitgerust voor je examen. 
3. Neem je rustmomenten; eet wat en drink wat, dan werken je hersenen beter. 
4. Ademhalingsoefeningen; vanuit je buik heel diep adem halen door je neus en langzaam (4 seconden) weer langzaam uitademen. Herhaal dit vier of vijf keer. 

Slide 26 - Tekstslide

0

Slide 27 - Video