Les 3 Sparen en lenen

Les 3 Sparen en lenen
RRNK
1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
VeehouderijMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Les 3 Sparen en lenen
RRNK

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen
  • De student weet wat ruilen over tijd inhoudt en hoe sparen, lenen en beleggen hierin horen.
  • De student weet wat rente/interest is en hoe je hiermee moet rekenen
  • De student kent de vormen van consumptief krediet, te weten persoonlijke lening, doorlopend krediet, koop of afbetaling, huurkoop, leasen en hypotheek.
  • De student weet hoe reservering werkt en de daarbij horende begrippen te weten vervangingswaarde, restwaarde en gebruiksduur.

Slide 2 - Tekstslide

Ruilen over tijd
Ruilen over tijd houdt in dat je het inkomen naar voren haalt of van je af schuift.
  • Sparen ⮕ iets vandaag niet kopen of doen voor een doel in de toekomst
  • Lenen ⮕iets vandaag kopen of doen terwijl je het pas in de toekomst kan veroorloven
  • Beleggen ⮕ aandelen van een of meerdere bedrijven kopen, je bent dan voor een deel eigenaar van bedrijf of obligaties waarbij je geld uitleent aan de overheid of een bedrijf

Slide 3 - Tekstslide

Spaarmotieven
Een spaarmotief is een reden waarom je spaart.

Er bestaan 3 spaarmotieven:
  • Sparen voor een doel
  • Sparen uit voorzorg
  • Sparen voor de rente

Slide 4 - Tekstslide

Voordelen sparen
  • Spaargeld groeit door rente
  • Weinig risico
  • Buffer opbouwen
Nadelen sparen
  • Spaarrente is laag
  • Rente op spaarrekening is variabel

Slide 5 - Tekstslide

Verschillende spaarrekeningen
Je kunt bij de bank kiezen tussen twee verschillende soorten spaarrekeningen:
  • een spaarrekening waar je altijd geld vanaf kunt halen;
  • een spaardeposito waar je je geld vast zet voor een bepaalde periode en tussentijds niet mag opnemen.

Slide 6 - Tekstslide

Hoeveel rente krijg je?

Dat is afhankelijk van de grootte van het bedrag, en van de tijd dat je het op de bank laat staan.

Slide 7 - Tekstslide

Rente
Je krijgt een vergoeding voor het "uitlenen" van je geld --> sparen
Je betaald een vergoeding voor het lenen van geld --> lenen
Vaste rente/ Variabele rente
 Banken moeten minimaal 7,5% van de uitstaande leningen aan geld in bezit hebben

Slide 8 - Tekstslide

Erik heeft €750, die hij voor kerst gekregen heeft van zijn ouders, op een spaarrekening weggezet.
Bij de bank waar hij het geld neerzet krijgt hij 3%rente per jaar op zijn spaargeld.
Hoeveel geld krijgt Erik na een jaar bijgeschreven op zijn rekening?
A
€25,00
B
€7,50
C
€22,50
D
15,50

Slide 9 - Quizvraag

Erik laat het bedrag nog steeds op zijn rekening staan.

Hoeveel staat er na nog een jaar op zijn rekening?
A
€23,18
B
€772,50
C
€795,68
D
€800,00

Slide 10 - Quizvraag


Anna heeft €1000 euro op haar spaarrekening staan. De rente is 3%. Hoeveel heeft Anna op het einde van het jaar op haar rekening staan?

A
€30
B
€1030
C
€970
D
€333,33

Slide 11 - Quizvraag

Consumptief krediet
Consumptief krediet is een lening voor de aanschaf van een gebruiksgoed

Slide 12 - Tekstslide

Verschillende varianten
  • Persoonlijke lening
  • Doorlopend krediet
  • Koop op afbetaling
  • Huurkoop
  • Leasen
  • Hypotheek 

Slide 13 - Tekstslide

Reservering
Voor duurzame producten kun je maandelijks/jaarlijks een reservering opzij zetten. Wanneer de dit product dan opgebruikt hebt heb je het geld 'gespaard' om hem te vervangen. 

Slide 14 - Tekstslide

Om de reservering te berekenen moet je een aantal zaken weten:
  • Vervanginswaarde, wat kost het product als je deze straks nieuw koopt
  • Restwaarde, wat krijg je aan het eind van de gebruiksduur nog terug van het oude product (schrootwaarde of nog bruikbaar voor iemand anders/restauratie)
  • Gebruiksduur, hoelang denk je dit product te gaan gebruiken, meestal uitgedrukt in maanden of jaren

Slide 15 - Tekstslide

Gezamelijke opdracht
De berekening die je dan uitvoert is: (Vervanginswaarde - restwaarde) / Gebruiksduur

Voorbeeld:
Je hebt een elektrische fiets, waar je van plan bent 5 jaar op te fietsen.
Deze fiets kost €1.800,- en na 5 jaar krijg je er nog €500,- voor terug.

Wat is de reservering per jaar?


Slide 16 - Tekstslide

Gezamelijke opdracht
De berekening die je dan uitvoert is: (Vervanginswaarde - restwaarde) / Gebruiksduur

Voorbeeld:
Je hebt een elektrische fiets, waar je van plan bent 5 jaar op te fietsen.
Deze fiets kost €1.800,- en na 5 jaar krijg je er nog €500,- voor terug.

Dan moet jij dus €1.800,- - €500,- = €1.300,- reserveren. Dit doe je in 5 jaar = €1.300,- / 5 = €260,- per jaar


Slide 17 - Tekstslide

Bereken de reservering per jaar: Je hebt een melkrobot en deze kost nieuw €125.000,-. Deze robot gaat 15 jaar mee en na die 15 jaar krijg je nog €18.750 voor de robot.
A
8.333,33
B
7.083,33
C
9.583,33
D
10.563,33

Slide 18 - Quizvraag

Wat zou er met je reservering gebeuren als blijkt dat er naast aanschaf ook installatiekosten gerekend worden bij de vervanging?

Slide 19 - Open vraag