Leesvaardigheid OpenBoektoets Domino Day 2KGT

Domino Day
Een kort verhaal van Mirjam Mous.

Leesvaardigheidstoets 2KGT

1 / 36
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, g, tLeerjaar 2

In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Domino Day
Een kort verhaal van Mirjam Mous.

Leesvaardigheidstoets 2KGT

Slide 1 - Tekstslide

Domino Day
Een kort verhaal van Mirjam Mous.

Leesvaardigheidstoets 2KGT

Slide 2 - Tekstslide

Domino Day
Een kort verhaal van Mirjam Mous.

Leesvaardigheidstoets 2KGT

Slide 3 - Tekstslide

Domino Day
Een kort verhaal van Mirjam Mous.

Leesvaardigheidstoets 2KGT

Slide 4 - Tekstslide

Opdrachten
Je krijgt in deze toets 27 vragen over het verhaal Domino Day.
Zorg dat je je boekje bij je hebt.
Hierin kun  je de antwoorden opzoeken.
Bij elke vraag staat de bladzijde en het regelnummer(s) waar je het antwoord kunt vinden.
Je krijgt open vragen en je krijgt meerkeuze vragen.
Werk rustig en geconcentreerd
Succes

Slide 5 - Tekstslide

Opdrachten
Je krijgt eerst 4 algemene vragen over het verhaal,
daarna krijg je vragen over de tekst.

Bij die vragen staat steeds de bladzijde en het regelnummer(s) waar je het antwoord kunt vinden.
Je krijgt open vragen en je krijgt meerkeuze vragen.
Werk rustig en geconcentreerd
Succes

Slide 6 - Tekstslide

Algemene vragen
Je krijgt eerst 4 algemene vragen over het verhaal,
daarna krijg je vragen over de tekst.

Slide 7 - Tekstslide

Je hebt geleerd dat er verschillende tekstdoelen zijn.

Wat is het tekstdoel van Domino Day?
A
informeren
B
overhalen
C
amuseren
D
overtuigen

Slide 8 - Quizvraag

Je hebt het verhaal gelezen. In het verhaal komt de
'ik-persoon' voor, dat is degene die het verhaal vertelt.

Wie is de ik-persoon in Domino Day?
A
Gijs
B
Desie
C
Raza
D
Mirjam Mous

Slide 9 - Quizvraag

Je hebt het verhaal gelezen.

Hoe oud denk je dat de hoofdpersonen
(Desie, Gijs en Raza) zijn?
A
10-11 jaar
B
12-13 jaar
C
14-15 jaar
D
16-17 jaar

Slide 10 - Quizvraag

Je hebt het verhaal gelezen, en je weet dus hoe het afloopt.
Vond je dat verhaal een goed einde had of juist niet?
Leg in je eigen woorden uit waarom jij het een goed einde vond of juist niet.

Slide 11 - Open vraag

Vragen over de tekst
Je krijgt in deze toets 23 vragen over het verhaal Domino Day.

Bij elke vraag staat steeds de bladzijde en het regelnummer(s) waar je het antwoord kunt vinden. 
Soms moet je stukje terug of verder lezen.
Je krijgt open vragen en je krijgt meerkeuze vragen.
Werk rustig en geconcentreerd
Succes

Slide 12 - Tekstslide


bladzijde 7
regel 19-21
'Nu zie ik het bloed op mijn trui pas: een ronde vlek met een vage streep als .......'

Waarmee wordt de ronde vlek en streep vergeleken ?
A
een uitroepteken
B
een komeet
C
een staart
D
een donderwolk

Slide 13 - Quizvraag


bladzijde 7
regel 19-21
'We moeten een..........., maar kan hem van de zenuwen niet vinden.'

De ik-persoon heeft last van de zenuwen.
Uit welke dingen blijkt dat hij zenuwachtig is?

Slide 14 - Open vraag


bladzijde 8
regel 4-8
'Ik durfde niet te zeggen .......... troep kwam opruimen.'

De ik-persoon vertelt in deze zinnen over zijn leven vroeger.
Wat weet je na het lezen van deze zinnen daarover? Noem 3 dingen.

Slide 15 - Open vraag


bladzijde 8
regel 12-15
'Het gaat om het totaalplaatje .......... drinken met zo'n parapluutje erin.'

Desie heeft het over het 'totaalplaatje'. 
Wat verstaat Desie onder het totaalplaatje? Noem 2 dingen.

Slide 16 - Open vraag


bladzijde 9
regel 2
'Ik zocht de sleutel met woensdag erop.'

Waarom zocht de ik-persoon naar de sleutel met woensdag erop?

A
Omdat het woensdag was, en ze dan naar het huis van de familie Westeling konden.
B
Zijn moeder was op die dag ergens anders aan het schoonmaken.
C
Zijn moeder maakte op die dag nooit schoon.
D
Omdat het nu dinsdag was, en ze dan morgen (woensdag) naar het huis met het zwembad konden.

Slide 17 - Quizvraag


bladzijde 10
regel 6-7
'Desie trok een gezicht van: dat wil ik ook'

Wat wil Desie ook?

Slide 18 - Open vraag


bladzijde 10
regel 22-23
''Meteen klonk er een zenuwslopend gepiep.'

Wat was het zenuwslopend gepiep?

A
Het alarm dat afging door Raza
B
Het alarm dat afging door Gijs.
C
Het alarm van dat afging door Desie
D
Het alarm dat afging door de inbreker.

Slide 19 - Quizvraag


bladzijde 11
regel 15-16
'Voor de lol hing ze er eentje om mijn hals.'

Waarnaar verwijst het woordje eentje in de zin?

Slide 20 - Open vraag


bladzijde 11
regel 27-28
'Ik griste mijn trui van de vloer en trok hem bliksemsnel aan.'

Wat is de beste betekenis van het woord grissen?

A
stelen
B
vinden
C
pakken
D
aanpakken

Slide 21 - Quizvraag


bladzijde 12
regel 16-18
'Toen we bij het zijraampje van de ....................................van het tafeltje gevallen'.

Hoe is zij er achter gekomen dat de rugzak van het tafeltje was gevallen?

Slide 22 - Open vraag


bladzijde 12
regel 28-29
'Relax.' Ik wierp hem ........ dan haal ik de glazaen.'

Wat gaat de ik-persoon met de glazen doen?

A
limonade inschenken
B
bosvruchtensap inschenken
C
een fruitcocktail met parapluutje maken
D
een cocktail maken

Slide 23 - Quizvraag


bladzijde 13
regel 19
'Het zwarte voorwerp dat daarnet uit zijn hand is geschoten!''

Wat was dat zwarte voorwerp?

A
een pistool
B
een mes
C
de autosleutels
D
de afstandbediening van de tv

Slide 24 - Quizvraag


bladzijde 13
regel 33-34
'Desie rukt een stuk papier ......... geeft aan Gijs''

Waarom geeft Desie een stuk keukenpapier aan Gijs?

A
Om het bloed van zijn trui te vegen.
B
Om het bloed van zijn handen te vegen.
C
Om zijn gezicht met tranen schoon te vegen.
D
Om de vloer schoon te maken.

Slide 25 - Quizvraag


bladzijde 15
regel 17-19
Ik snap het probleem .............. in zijn hals'.

Gijs is zenuwachtig. Waar blijkt dat uit?

Slide 26 - Open vraag


bladzijde 15
regel 32
'Onbegonnen werk, ' zegt hij.

Wat wordt bedoeld met 'onbegonnen werk'?

A
het is veel werk, maar te doen
B
het is aardig wat werk, maar te doen
C
het is veel werk, en niet te doen
D
het is weinig werk, maar niemand wil het doen

Slide 27 - Quizvraag


bladzijde 16
regel 16-18
'Ze knikt naar Gijs................... intussen auto zoeken.

Welke opdracht krijgt Gijs van Desie?

A
slaapramerraam dichtdoen en auto zoeken
B
alle spullen opruimen en auto zoeken
C
slaapramerraam dichtdoen en alle spullen opruimen
D
slaapramerraam dichtdoen, spullen opruimen en auto zoeken

Slide 28 - Quizvraag


bladzijde 16
regel 25-26
'Zodra Desie op de afstandsbediening drukt, praat een Renault Megane - piep piep - tegen ons terug'.

Is deze zin letterlijk of figuurlijk bedoeld?

A
letterlijk
B
figuurlijk

Slide 29 - Quizvraag


bladzijde 17
regel 12-13
'Ik vraag me af hoe lang het duurt voordat het lichaam van een dode stijf wordt.'
De ik-persoon vraagt zich iets af. 

Welk antwoord wordt in de tekst gegeven?

A
het duurt wel even
B
ongeveer na een uur
C
pas als die in de auto zit
D
er wordt geen antwoord gegeven.

Slide 30 - Quizvraag


bladzijde 17
regel 18-23
'De voorportieren staan open. ..............dat ik over hem heen zal kotsen'

De ik-persoon moet van alles doen om de man in de auto te krijgen..
Wat is de juiste volgorde waarin alles gebeurt.

A
naar binnen sleuren- langs de leeuwtjes - via de passagierskant - over de stoelen klauteren -
B
langs de leeuwtjes - via de passagierskant - over de stoelen klauteren - naar binnen sleuren
C
langs de leeuwtjes - over de stoelen klauteren - via de passagierskant -naar binnen sleuren
D
via de passagierskant - over de stoelen klauteren - naar binnen sleuren - langs de leeuwtjes

Slide 31 - Quizvraag


bladzijde 19
regel 15-16
'Minnie staart me aan, Vandaag kan ik haar domme blije hoofd niet uitstaan'

Wie wordt bedoeld met 'haar domme blije hoofd'?

A
Desi
B
zijn moeder
C
Minnie
D
het meisje in de bus

Slide 32 - Quizvraag


bladzijde 19
regel 25-28
Ik had hem gemaakt omdat pa en ik..........., had toen nog iets magisch.'

In dit stukje tekst wordt de titel 'Domino Day' uitgelegd. Wat vindt de ik-persoon nu van het omvallen van een dominosteen? 

Slide 33 - Open vraag


bladzijde 21
regel 15-16
'Ik zei dat ik niet eens wist dat hij zo veel waard was, want hij zag er heel nep en kitscherig uit.'

Waarnaar verwijst het woordje hij

Slide 34 - Open vraag


Je hebt net de laatste vraag gehad. Schrijf hier in je eigen woorden wat je van het verhaal Domino Day vond. 


Slide 35 - Open vraag

Einde van de toets
Controleer nog goed je antwoorden.

Lever daarna de toets in.

Slide 36 - Tekstslide