Quiz na kerstvakantie

Quiz na kerstvakantie
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Quiz na kerstvakantie

Slide 1 - Tekstslide

Hoogtepunt kerstvakantie

Slide 2 - Woordweb

Wat betekent moral hazard?


A
na de overeenkomst gaat men zich slechter gedragen
B
na de overeenkomst gaat men zich beter gedragen
C
na de overeenkomst is er geen gedrag meer
D
na de overeenkomst komen er meer hazen

Slide 3 - Quizvraag

Particuliere verzekeringen (1) en sociale verzekeringen (2)
A
(1) zijn allemaal vrijwillig, (2) zijn allemaal verplicht
B
(1) zijn bijna allemaal vrijwillig, (2) zijn allemaal verplicht
C
(1) zijn allemaal verplicht, (2) zijn allemaal vrijwillig
D
(1) zijn allemaal verplicht, (2) zijn bijna allemaal vrijwillig

Slide 4 - Quizvraag

Ruilen over de tijd laat zich het best beschrijven als..
A
vervroegen van consumptie
B
uitstellen van consumptie
C
rente betalen
D
inkomen en koopkracht verschuiven tussen heden en toekomst

Slide 5 - Quizvraag

Hoe heet het als mensen hun vertrouwen kwijt zijn in een ruilmiddel?
A
Difuctie
B
Fudicie
C
Fiducie
D
Difactie

Slide 6 - Quizvraag

Een voorbeeld van een voorraadgrootheid
A
rente
B
inflatie
C
salaris
D
spaargeld

Slide 7 - Quizvraag

Welke vormen van welvaart kennen we
A
Welvaart in enge en grote zin
B
Welvaart in enge en brede zin
C
Welvaart in kleine en brede zin
D
Welvaart in enge en ruime zin

Slide 8 - Quizvraag

H1: Bereken het cpi.
A
102,92
B
101,92
C
100,92
D
105,92

Slide 9 - Quizvraag

het netto loon is gelijk aan
A
het secundaire inkomen
B
het primaire inkomen
C
bruto loon- te betalen belasting- sociale premies
D
bruto loon- te betalen belasting- aftrekposten

Slide 10 - Quizvraag

Risico-aversie is:
A
Afkeer van risico.
B
Niet denken aan risico.
C
Veel denken aan risico.
D
Voorkeur voor risico.

Slide 11 - Quizvraag

Bij particuliere verzekeringen wordt je premie bepaald door..
A
hoogte schade+ risico
B
hoogte verzekerd bedrag+ claims
C
risico+ aantal deelnemers verzekering
D
risico+ hoogte verzekerd bedrag

Slide 12 - Quizvraag

de productiefactoren zijn
A
huur, pacht, winst, loon, rente
B
kapitaal, natuur, ondernemerschap, loon
C
arbeid, natuur, ondernemerschap, kapitaal
D
arbeid, rente, ondernemerschap, kapitaal

Slide 13 - Quizvraag

de primaire inkomens zijn
A
huur, pacht, winst, loon, rente
B
kapitaal, rente, winst, loon, pacht
C
arbeid, natuur, ondernemerschap, kapitaal
D
arbeid, rente, ondernemerschap, kapitaal

Slide 14 - Quizvraag

het reële inkomen bereken je door
A
NIC/ RIC
B
PIC/ NIC
C
NIC/ PIC
D
inflatiecijfer- nominale inkomensverandering

Slide 15 - Quizvraag

Een voorbeeld van premiedifferentiatie is..
A
bonus/ malus systeem
B
eigen risico
C
asymmetrische informatie
D
goede risico's betalen meer dan slechte risico's

Slide 16 - Quizvraag

de tandartsverzekering die van te voren niet weet of de nieuwe klant een goed of slecht gebit heeft noemen we
A
averechtse selectie
B
moral hazard
C
asymmetrische informatie
D
acceptatieplicht

Slide 17 - Quizvraag

Wat is welvaart?
A
Hoeveel iemand kan kopen
B
In hoeverre je in je behoefte kunt voorzien
C
Hoe leuk je je leven vindt
D
Hoeveel je kunt bewegen

Slide 18 - Quizvraag

Hoe zat dat ook al weer met inflatie? Door inflatie kan je...
A
meer besteden, daardoor wordt koopkracht meer
B
minder besteden, daardoor wordt koopkracht minder
C
Meer besteden, daardoor wordt koopkracht minder
D
Minder besteden, daardoor wordt koopkracht meer

Slide 19 - Quizvraag

Stel: het indexcijfer van het inkomen is 105 en het indexcijfer van de prijzen is 102. Hoe hoog is dan het indexcijfer van de koopkracht?
A
1,029
B
0,97
C
97,1
D
102,9

Slide 20 - Quizvraag