Nederlands van alles wat

Nederlands: van alles wat
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsPraktijkonderwijsLeerjaar 1

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Nederlands: van alles wat

Slide 1 - Tekstslide

lesdoel:
Aan het einde van de les weet je iets over:
-homoniemen
-woordenschat

Slide 2 - Tekstslide

bank 
bank

Slide 3 - Tekstslide

Welke twee betekenissen heeft het woord bank?

Slide 4 - Open vraag

homoniem
Homo betekent 'hetzelfde'.
Een homoniem is dus hetzelfde woord, maar het heeft meer betekenissen.
bank: meubelstuk om op te zitten
bank: gebouw/bedrijf waar je geld staat of een rekening hebt

Slide 5 - Tekstslide

Welk woord is ook een homoniem en heeft dus twee betekenissen?
A
arm
B
stoep
C
deur
D
fiets

Slide 6 - Quizvraag

Welk woord heeft twee betekenissen?
A
boterham
B
voetbal
C
tuin
D
kussen

Slide 7 - Quizvraag

Welk woord heeft twee betekenissen?
A
muis
B
slang
C
ezel
D
pad

Slide 8 - Quizvraag

woorden die jij kent
met meerdere betekenissen

Slide 9 - Woordweb

beroep
locatie

Slide 10 - Tekstslide

kinderarts
stewardess
cassière

Slide 11 - Sleepvraag

Een brandweerman werkt vanuit een:
A
brandweerbureau
B
brandweerhuis
C
brandweerkazerne
D
brandweerkantoor

Slide 12 - Quizvraag

Wat doet een hovenier?
A
gebouwen ontwerpen
B
tuinen aanleggen en onderhouden
C
winkels inrichten
D
boeken schrijven

Slide 13 - Quizvraag

Wat doet een auteur?
A
boeken schrijven
B
toneel spelen
C
zingen
D
dansen

Slide 14 - Quizvraag

Wat doet een architect?
A
gebouwen ontwerpen
B
liedjes bedenken
C
metselen
D
boeken vertalen

Slide 15 - Quizvraag

wat lijkt jou een leuk beroep?

Slide 16 - Woordweb

Wat moet je voor dat beroep kunnen?

Slide 17 - Open vraag

Waarom lijkt het jou een leuk beroep?

Slide 18 - Open vraag

Welk vak heb ik voor dit beroep zeker nodig?
rekenen
Nederlands
praktijk
alle vakken

Slide 19 - Poll

Slide 20 - Tekstslide