trede 14 GPL2

GPL2 trede 14 homoniem
1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

Onderdelen in deze les

GPL2 trede 14 homoniem

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen

Aan het einde van deze les weet je hoe je de begrippen homoniem, homofoon en vakjargon gebruikt.

Slide 2 - Tekstslide

Wat is een homoniem?

Slide 3 - Open vraag

Wat is een homofoon?

Slide 4 - Open vraag

Wat is vakjargon?

Slide 5 - Open vraag

Slide 6 - Tekstslide

Homoniemen
Een woord heeft twee of meer verschillende betekenissen. Uit de tekst kun je zelf vaak wel opmaken om welke betekenis het gaat.
Bijvoorbeeld:
Arm: lichaamsdeel / niet rijk
Bank: zitmeubel / geldinstelling
Gerecht: rechtbank / maaltijd
Graven: spitten / adellijke personen
Kop: beker / hoofd
Kussen: hoofdkussen / zoenen

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Homofonen
Twee woorden klinken hetzelfde, maar zijn anders geschreven. Ook hebben zij een andere betekenis.
Bijvoorbeeld:
Ligt en licht
Geld en geldt
Steil en stijl
Wei en wij
Eis en ijs
Lach en lag

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Wat is vaktaal?
Een moeilijk woord voor vaktaal is vakjargon.
Het houdt in dat in elk vak woorden worden gebruikt die alleen in dat bepaalde vak voorkomen. Vaktaal is vaak voor mensen die dat beroep niet uitoefenen moeilijk te begrijpen. Dat komt omdat er vakwoorden in voorkomen, zoals stethoscoop, trolley of schragen. In vaktaal komen ook veel afkortingen voor.

Slide 12 - Tekstslide

Vaktaal op school

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Video

Vakjargon Nederlandse taal

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Video

Vakjargon gamers

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Video

Opdrachten
Maak de opdrachten uit het werkpad T14.


Slide 19 - Tekstslide