Uitleg grammatica §4+6: voornaamwoorden

Leerdoel
  • Ik weet wat voornaamwoorden zijn.
  • Ik kan de volgende voornaamwoorden benoemen:
    1. persoonlijk
    2. bezittelijk
    3. wederkerend
    4. wederkerig
    5. aanwijzend
    6. vragend
    7. onbepaald
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 80 min

Onderdelen in deze les

Leerdoel
  • Ik weet wat voornaamwoorden zijn.
  • Ik kan de volgende voornaamwoorden benoemen:
    1. persoonlijk
    2. bezittelijk
    3. wederkerend
    4. wederkerig
    5. aanwijzend
    6. vragend
    7. onbepaald

Slide 1 - Tekstslide

Wat zijn voornaamwoorden?
Woorden die verwijzen naar mensen, dieren of dingen. Vaak zonder de naam te noemen.

Wij gaan naar huis.
Ik was mezelf elke dag.
Die klok vind ik mooi.
Het regent.


Slide 2 - Tekstslide

Persoonlijk voornaamwoord (pers.vnw)
Verwijst naar een persoon, dier of ding. 

Ik, jij, hij, zij, wij, het, mij, jou, u, hem, haar, ons

Namen horen hier NIET bij. Dat zijn zelfstandig naamwoorden.

Twijfel je? Een pers.vnw kun je vervangen door je eigen naam.

Slide 3 - Tekstslide

Bezittelijk voornaamwoord (bez.vnw)
Geeft aan van wie iets is.

Mijn, jouw, uw, zijn, haar, jullie, ons

Twijfel je? Je kunt elk bezittelijk voornaamwoord vervangen door zijn.

Twijfel je? Een bezittelijk voornaamwoord staat ALTIJD voor een zelfstandig naamwoord.

Slide 4 - Tekstslide

Wederkerend voornaamwoord (wed.vnw)
Het onderwerp keert terug (weder). Dit gaat in combinatie met een werkwoord.

Ik schaam me.                   verplicht wederkerend werkwoord
Ik was me(zelf)                  toevallig wederkerend werkwoord
Hij vergist zich.                 verplicht wederkerend werkwoord

Slide 5 - Tekstslide

Wederkerig voornaamwoord (wedig.vnw)
Het onderwerp keert terug (weder). Het onderwerp heeft een wederzijdse relatie en is dus altijd meervoud.

Johan en Pieter verdedigen elkaar.    

Johan en Pieter verdedigen zich = wederkerend, want geen wederzijdse relatie.





Slide 6 - Tekstslide

Ik vergis me nooit!

me =
A
pers.vnw
B
bezit.vnw
C
wed.vnw (wederkerend)
D
wedig.vwn (wederkerig)

Slide 7 - Quizvraag

Interview elkaar nu voor 10 minuten.

elkaar =
A
pers.vnw
B
bezit.vnw
C
wed.vnw (wederkerend)
D
wedig.vwn (wederkerig)

Slide 8 - Quizvraag

Ik vroeg me al af of hij op tijd zou komen.


Hij =
A
pers.vnw
B
bezit.vnw
C
wed.vnw (wederkerend)
D
wedig.vwn (wederkerig)

Slide 9 - Quizvraag

Ik vroeg me al af of hij op tijd zou komen.


me =
A
pers.vnw
B
bezit.vnw
C
wed.vnw (wederkerend)
D
wedig.vwn (wederkerig)

Slide 10 - Quizvraag

Benoem alle voornaamwoorden:

Kim en Iris beschuldigden elkaar ervan dat ze zich bij het groepswerk te weinig inzetten.

Slide 11 - Open vraag

Leerdoel
  • Ik weet wat voornaamwoorden zijn.
  • Ik kan de volgende voornaamwoorden benoemen:
    1. persoonlijk
    2. bezittelijk
    3. wederkerend
    4. wederkerig
    5. aanwijzend
    6. vragend
    7. onbepaald

Slide 12 - Tekstslide

Aanwijzend voornaamwoord (aanw. vnw)
  • Wijst een mens, dier of ding aan.
  • Staat voor een zelfstandig naamwoord óf alleen, maar dan kan je het zn erachter denken.

Deze kast vind ik niet mooi, maar die wel.

Ik vind hetzelfde leuk als mijn zusje.

Slide 13 - Tekstslide

Aanwijzend voornaamwoord 
LET OP:
dat en die MOET je kunnen vervangen voor dit of deze

Deze/die kast vind ik mooi.
Dat/dit boek vind ik leuk.

De jongen die daar staat, vind ik aardig.

Aanwijzend voornaamwoord

LET OP:

Richtingen zijn GEEN aanwijzende voornaamwoorden.

daar, daarheen

Slide 14 - Tekstslide

Vragende voornaamwoorden (vr.vnw)
Er zijn er vier.

Wie, wat, welk(e), wat voor (een).

Ze hebben altijd met een vraag te maken.

Slide 15 - Tekstslide

Vragend voornaamwoord 

LET OP:
Wie en wat zijn geen vragende voornaamwoorden als er geen vraag wordt gesteld en ze terugverwijzen naar een eerder woord.

De jongen van wie ik die tas heb gekregen, vind ik aardig.

Vragend voornaamwoord

LET OP:

Niet alle vraagwoorden zijn een vragend voornaamwoord.

waar, waarheen, hoe, waarom, wanneer

Slide 16 - Tekstslide

Onbepaald voornaamwoord (onbep.vnw)
Het verwijst wel naar iets of iemand, maar je weet niet precies naar wat/wie.

niets, alles, het, iemand, niemand, iedereen, wat (iets)

Er is altijd wel wat (iets) op tv.       onbep.vnw
Wat is dat?                                     vr. vnw



Slide 17 - Tekstslide

Welk vragend voornaamwoord zie je?


Slide 18 - Open vraag

Aanwijzend voornaamwoord
Vragend voornaamwoord
Wat
lees
jij
momenteel
voor
boek
?
Dat
boek
is
leuker
dan
dit
boek.

Slide 19 - Sleepvraag

Ik vroeg aan niemand in het bijzonder of iemand het antwoord wist.

iemand =
A
pers. vnw
B
wed.vnw
C
onbep.vnw
D
wedig.vnw

Slide 20 - Quizvraag