Gramm: taalkundig Blok 2 (3/3)

Welkom!

timer
10:00
Ga rustig zitten, pak je leesboek en start met lezen!
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Welkom!

timer
10:00
Ga rustig zitten, pak je leesboek en start met lezen!

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we doen?

- Terugblik (5')

- Lesdoelen doornemen (2')

- Instructie (5')

- Zelf aan de slag (20')

- Evaluatie (3')

Slide 2 - Tekstslide

Terugblik (5')
- Welke woordsoorten hebben we de
   afgelopen lessen behandeld?

- Hoe was het maken van het huiswerk? Wat vond je het makkelijkst / moeilijkst?

Slide 3 - Tekstslide

Lesdoelen (herhaling)
Aan het eind van deze les...

  • ... kun je de woordsoorten van lj. 1 vinden in zinnen.
  • ... kun je het aanwijzend voornaamwoord vinden in zinnen.
  • ... kun je het vragend voornaamwoord vinden in zinnen.
  • ... kun je het betrekkelijk voornaamwoord vinden in zinnen.
  • ... kun je het onbepaald voornaamwoord vinden in zinnen.

Slide 4 - Tekstslide

Wat is een aanwijzend voornaamwoord?
Een aanwijzend voornaamwoord (aanw. vnw.) wijst iets aan.

Dit zijn de aanwijzende
voornaamwoorden:
- Die
- Dit
- Dat
- Deze 

Slide 5 - Tekstslide

Persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord

  • Namen, mensen, dieren en planten zijn zelfstandig naamwoorden.


  • De naam van een persoon kan worden vervangen door een woord, zoals hij, zij en jullie. Die woorden worden persoonlijk voornaamwoorden genoemd


  • Woorden waarmee een bezit wordt aangeduid, noemen we bezittelijk voornaamwoorden. Ze staan ALTIJD voor een zelfstandig naamwoord!

Slide 6 - Tekstslide

Door welke persoonlijke voornaamwoorden kan je de personen in deze zin vervangen?

2. Mijn moeder heeft Mick straf gegeven.
A
Zij + hij
B
Zij + hem
C
Haar + hij
D
Haar + hem

Slide 7 - Quizvraag

3. Zij heeft haar (1) haar (2) tijdens het sporten altijd in een staartje zitten.
A
haar (1) = persoonlijk vnw. haar (2) = persoonlijk vnw.
B
haar (1) = bezittelijk vnw. haar (2) = persoonlijk vnw.
C
haar (1) = persoonlijk vnw. haar (2) = zelfstandig nw.
D
haar (1) = bezittelijk vnw. haar (2) = zelfstandig nw.

Slide 8 - Quizvraag

Wederkerend en wederkerig voornaamwoord

  • Soms keert dezelfde persoon terug (= weder) in een zin, zoals bij de werkwoorden (zich) gedragen en (zich) realiseren. 

  • Je zegt immers altijd: 'Ik gedraag me' en 'Wij realiseren ons'. 

  • Alle vormen van 'zich' noemen we bij het woordbenoemen 
     wederkerende voornaamwoorden.

  • Elkaar is het enige wederkerige voornaamwoord. 

Slide 9 - Tekstslide

Ik kan me niets meer herinneren van dat voorval.
A
Ik = persoonlijk vnw. me = persoonlijk vnw.
B
Ik = persoonlijk vnw. me = wederkerend vnw.
C
Ik = wederkerend vnw. me = persoonlijk vnw.
D
Ik = wederkerend vnw. me = wederkerend vnw.

Slide 10 - Quizvraag

Hebben wij ons nu zo in hem vergist?
A
ons = persoonlijk vnw. hem = persoonlijk vnw.
B
ons = persoonlijk vnw. hem = wederkerend vnw.
C
ons = wederkerend vnw. hem = persoonlijk vnw.
D
ons = wederkerend vnw. hem = wederkerend vnw.

Slide 11 - Quizvraag

Aanwijzend, vragend en onbepaald voornaamwoord

  • Mensen, dieren en dingen aanwijzen doe je met woorden als die, dit, dat en deze. Dat noem je aanwijzende voornaamwoorden

  • Met wie, wat en welke en wat voor vraag je naar mensen, dieren en dingen. Daarom noem je dat vragende voornaamwoorden

  • Sommige woorden wijzen niet specifiek naar een mens, dier of ding. Dat zijn de onbepaalde voornaamwoorden.

Slide 12 - Tekstslide

Wie heeft die meneer verteld dat de trein om 9.00 uur vertrekt?
A
Wie = persoonlijk vnw. die = persoonlijk vnw.
B
Wie = persoonlijk vnw. die = aanwijzend vnw.
C
Wie = vragend vnw. die = persoonlijk vnw.
D
Wie = vragend vnw. die = aanwijzend vnw.

Slide 13 - Quizvraag

Iemand moet het hem hebben verteld.
A
Iemand = persoonlijk vnw. hem = persoonlijk vnw.
B
Iemand = persoonlijk vnw. hem = onbepaald vnw.
C
Iemand = onbepaald vnw. hem = persoonlijk vnw.
D
Iemand = onbepaald vnw. hem = onbepaald vnw.

Slide 14 - Quizvraag

Zelf aan de slag!
- Maken opdrachten uit opdr. 7 t/m 9 (blz. 123).
- Eerste 10 min. in stilte, daarna mag je zachtjes overleggen.
- Klaar? Kijk je werk na!





timer
20:00
Had je (bijna) alles goed? 
--> Maak de plusopdrachten (paars)
--> Lezen in je leesboek
Had je meer dan 4 foutjes in de opdrachten?
-->  Af? Maak de extra oefeningen (blauw)
-->  Af? Maak één van de plusopdrachten

Slide 15 - Tekstslide

Evaluatie

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

Plusopdracht 
Vul het goede betrekkelijk voornaamwoord in.

  1. Vanmiddag hebben we vrij, ..... iedereen natuurlijk toejuicht. 
  2. Het meisje ...... aanbelde, kwam voor Leonie. 
  3. De film .... we gaan zien, trekt veel bezoekers! 
  4. Is die jongen, aan .... je dat vroeg, wel betrouwbaar? 
  5. Het idee .... het heelal eindeloos is, is moeilijk te bevatten. 
  6. Zijn er nog mensen .... hun mobiel niet hebben uitgezet?
Antwoorden
1. Vanmiddag hebben we vrij, wat iedereen natuurlijk toejuicht.
2. Het meisje dat aanbelde, kwam voor Leonie.
3. De film die we gaan zien, trekt veel bezoekers!
4. Is die jongen, aan wie je dat vroeg, wel betrouwbaar?
5. Het idee dat het heelal eindeloos is, is moeilijk te bevatten.
6. Zijn er nog mensen die hun mobiel niet hebben uitgezet?

Slide 19 - Tekstslide

Plusopdracht 
In elke zin passen meerdere onbepaalde voornaamwoorden.  Scrijf alle voornaamwoorden op die in de zin passen
  1. Iemand / Alles / Niemand / Iedere heeft vanochtend voor je gebeld.
  2. Is dit dan wat men / iets / niemand / wat / iedereen wil?
  3. Er staat een lantaarnpaal op iemand / elke / alles / iedere straathoek.
  4. Dat heeft er alles / iemand / niemand / niets mee te maken!
  5. Ik denk niet dat iets / niemand / iedereen / alles / iemand het ermee eens is.

Antwoorden
1. Iemand, Niemand
2. men, niemand,iedereen
3. elke, iedere
4. alles, niets
5. niemand, iedereen, iemand

Slide 20 - Tekstslide