Methodiek 2 les 2: observatie plan

Methodiek : observeren & rapporteren
1 / 36
volgende
Slide 1: Tekstslide
methodiek 2 pwMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Methodiek : observeren & rapporteren

Slide 1 - Tekstslide

Methodiek2
Wat gaan we vandaag doen?


Lesdoelen van vandaag
Eerst nog een korte herhaling vorige lessen
Gezamenlijk oefenen met de 7 stappen van een observatieplan (casus)
Individueel schrijven 7 stappen observatieplan (casus)
Evaluatie van de les

Slide 2 - Tekstslide

Hoe zat het ook alweer?  

'de jongen heeft chocola gestolen'

Is dat een observatie of interpretatie?

Slide 3 - Tekstslide

Jongetje heeft chocola gepikt
A
Interpretatie
B
Observatie

Slide 4 - Quizvraag

Hoe zat het ook alweer?  

Schrijf op:
een voorbeeld van een observatie (objectief)

Slide 5 - Tekstslide

Wat zag je? Noem een observatie (objectief!)

Slide 6 - Open vraag

Hoe zat het ook alweer?  

objectief: de jongen heeft chocola aan zijn handen en om zijn mond.


!
let er op dat je observaties objectief zijn (in je eindopdracht)

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Observeren doe je planmatig
Bij een observatie verzamel je gegevens die een antwoord kunnen geven op een vraag. 

Je observeert systematisch volgens een plan.
Je bedenkt vooraf waarnaar je wilt gaan kijken (het doel) en hoe je de gegevens noteert. 


Slide 9 - Tekstslide


Wat is stap 1 een observatieplan?
Kijk in de theorie Boek Methodiek module 3 observeren hoofdstuk 1 Waarnemen 1.7

Slide 10 - Open vraag

7 stappen voor een observatie
  1. De aanleiding
  2. Het observatiedoel en onderzoeksvraag
  3. Welk concreet gedrag ga je observeren
  4. Je stelt vast: observatiecategorieën 
  5. De observatiemethode
  6. Plaats en tijd 
  7. De algemene gegevens van degene die je gaat observeren 



Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Lees casus Rob

Slide 13 - Tekstslide

Stap 1 de aanleiding
Redenen zijn bijvoorbeeld:
  • Als je signalen opvangt dat er iets mis gaat 
  • Als je een vraag hebt hoe je moet handelen
  • Als er problemen zijn
  • Als je iemand beter wil leren kennen
  • Als je een verslag wil maken

In de aanleiding schrijf je precies waar de vraag vandaan komt, van wie en waarom.

Slide 14 - Tekstslide

Wat is de aanleiding
voor een observatie van Rob?




Slide 15 - Woordweb

Stap 2 het doel en de vraagstelling
Doel: kort en duidelijk (SMART). Op welke vraag wil je een antwoord? 

Wie je gaat observeren
Welk gedrag je gaat observeren
In welke situatie je gaat observeren

Bijvoorbeeld: na de observatie weet ik hoe vaak Ciska een ander kindje slaat. Ik observeer haar tijdens het speelkwartier buiten. 

Slide 16 - Tekstslide

Stap 2 Doel
Bedenk een doel voor een observatie van Rob

Wie ga je observeren
Welk gedrag ga je observeren
In welke situatie

Slide 17 - Tekstslide

Bedenk een doel voor een observatie van Rob (wie, welk gedrag en welke situatie).
Na de observatie weet ik...

Slide 18 - Open vraag

Stap 3 het concrete gedrag
Bij stap 3 omschrijf je het gedrag dat je wil observeren. 

 Dit doe je:
  • Concreet
  • Het gedrag is waarneembaar
  • Geen interpretaties maar feiten


Slide 19 - Tekstslide

Welk waarneembaar gedrag van Rob wil je gaan observeren? Noem er 3

Slide 20 - Open vraag

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Tekstslide

Stap 4 categorie
Casus Rob 
Kijk naar het gedrag dat je bij stap 3 hebt ingevuld, noem per gedrag onder welke categorie het valt:
  • Lichamelijke/ motorische ontwikkeling
  • Cognitieve ontwikkeling
  • Spraak- en taalontwikkeling
  • Sociaal-emotionele ontwikkeling
  • Iets anders (geef de categorie een naam)

Slide 23 - Tekstslide

Stap 5 observatiemethoden
Participerend: 
je neemt zelf deel aan de situatie
Niet-participerend: 
je bent toeschouwer (onopvallend aanwezig)
Gestructureerd: 
je weet precies wat je gaat observeren en volgens welk systeem
Niet-gestructureerd: 
er ligt niet vast hoe je gaat observeren, je maakt van je aantekeningen later een verslag

Slide 24 - Tekstslide

Welke vorm van observeren
zie je in de afbeelding
hiernaast?
A
Participerend
B
Niet-participerend

Slide 25 - Quizvraag

Welke vorm van
observeren zie je in
de afbeelding hiernaast?
A
Niet-participerend
B
Participerend

Slide 26 - Quizvraag

Gegevens van de observatie vastleggen 
(hoort bij stap 5)​

Hoe ga je de gegevens van de observatie vastleggen? ​


  1. Beschrijvend ​(alles opschrijven wat je ziet)
  2. Observatieschema​
  3. Beoordelingsschaal


Slide 27 - Tekstslide

Voorbeeld observatieschema

Slide 28 - Tekstslide

Voorbeeld beoordelingsschaal

Slide 29 - Tekstslide

Stap 5 observatiemethode
Gebruik je boek 
Zoek op in je boek de volgende 4 methoden uit
  1. Participerend/gestructureerd
  2. Participerend/ongestructureerd
  3. Niet-participerend/gestructureerd
  4. Niet-participerend/ongestructureerd

Vul stap 5 in bij de casus Rob
Overleg met elkaar welke methode je kiest en leg goed uit waarom






Slide 30 - Tekstslide

Stap 5 casus Rob
Welke observatiemethode hebben jullie gekozen en waarom?

Slide 31 - Open vraag

Slide 32 - Tekstslide

Uitwerking 
Stappenplan voor een observatie
De aanleiding: ​
Rob speelt kort met hetzelfde speelgoed en is snel afgeleid bij andere activiteiten​
Observatiedoel/vraagstelling:
Na de observatie weet ik of Rob een korte spanningsboog heeft. Ik observeer hem tijdens 5 activiteiten.​
Concrete gedrag:
Hoe lang speelt Rob met hetzelfde speelgoed? Hoe lang doet hij mee met dezelfde activiteit?​
Observatiecategorie:
Fruitmoment, lego, verven etc.
Plaats en tijd: ​
Op de BSO tijdens activiteiten/speelmomenten​
Algemene gegevens:
Rob, 6 jaar, 3 dagen naar BSO, normale intelligentie, heeft niet zoveel andere kinderen bij wie hij aansluiting vindt​

Slide 33 - Tekstslide

Casus Stef
Deze opdracht maak je alleen

Vul de 7 stappen in van casus Stef

Ben je klaar?
Lees het plan van een klasgenoot en kijk met elkaar of jullie dezelfde antwoorden hebben?




Slide 34 - Tekstslide

Evaluatie: hoe duidelijk is het
stappenplan voor observeren
😒🙁😐🙂😃

Slide 35 - Poll

Evaluatie deze les
Welk onderdeel is duidelijk, welk
onderdeel nog niet?

Slide 36 - Woordweb