Je bepaalt aan de hand van de beginsituatie van je studenten in welke mate je les docent-gestuurd of student-gestuurd is.
Je selecteert (activerende) werkvormen die in samenhang zijn met de beginsituatie van studenten, de leerdoelen en de lesfasen van de les.
Je kunt (per lesfase) aangeven welke kenmerken effectieve werkvormen hebben.
Je stelt vragen op het juiste niveau (lagere- of hogere ordevragen).
Je benoemt hoe je studenten in een aantal (les)fasen kunt aanzetten tot actief leren.