Les 1 lezen betoog, kritisch lezen

Deze week H3.2
1 / 52
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 52 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Deze week H3.2

Slide 1 - Tekstslide

BETOOG


  • schrijver geeft mening over onderwerp
  • Gebruikt argumenten om lezer te overtuigen

Slide 2 - Tekstslide

opbouw betoog
  • inleiding: mening over onderwerp
  • kern: argumenten->mening
  • slot: conclusie of samenvatting


Slide 3 - Tekstslide

soorten argumenten
  • objectieve argumenten-> feiten, gegevens uit onderzoek


  • subjectieve argumenten-> mening, vermoeden, voorspelling



Slide 4 - Tekstslide

tegenargument
De schrijver benoemt eerst een argument tegen de mening. Hij probeert het argument tegen de mening te weerleggen.

Slide 5 - Tekstslide

kritisch lezen

De lezer vraagt zich af tijdens het lezen van de tekst:

- is de informatiebron betrouwbaar?

- is de schrijver deskundig?

- is de informatie waar?


De lezer weegt vooral de argumenten kritisch.

Slide 6 - Tekstslide

Functies van tekstgedeelten
Tekstgedeelten hebben een eigen functie in de tekst. Die functie kan je samenvatten in één woord, bijvoorbeeld constatering, conclusie of gevolg. Let op! Soms verwarren leerlingen functiewoorden met signaalwoorden. Signaalwoorden geven verbanden aan en worden letterlijk in de tekst genoemd; functiewoorden (meestal) niet!

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Video

Toen ik 's morgens de deur uitging, zag ik dat er voor het gebouw van de peuterspeelzaal al een hele rij met mensen stond en ik dacht: die mensen hebben allemaal een mening. Een overtuiging. Een partij. En ik? Ik heb niks en ik hoor nergens bij. Ik ben een zwevende kiezer.
A
Dit tekstgedeelte is een beschrijving.
B
Dit tekstgedeelte is een aanleiding.
C
Dit tekstgedeelte is een voorbeeld.
D
Dit tekstgedeelte is een conclusie.

Slide 9 - Quizvraag

Maar op welke partij stem je als alle partijen op elkaar lijken? Als iedere partijleider - min of meer - hetzelfde zegt? En toch doet alsof dat niet zo is. Kies je dan voor degene die het hardst schreeuwt? Of sluit je je aan bij de partij van de persoon die je het aardigst lijkt? Of het grappigst?
A
Dit tekstgedeelte is een argument.
B
Dit tekstgedeelte is een tegenstelling.
C
Dit tekstgedeelte is een probleemstelling.
D
Dit tekstgedeelte is een oplossing.

Slide 10 - Quizvraag

Uiteindelijk besloot ik dat ook ik niet kon achterblijven. Vijf minuten voor het sluiten van de stembus stapte ik moedig het stemlokaal binnen. De oververmoeide vrijwilliger gaf me een stembiljet en even laten koos ik partij. Ik had me in geen dagen zo licht gevoeld. Ik was eindelijk geen zwever meer.
A
Dit tekstgedeelte is een uitleg.
B
Dit tekstgedeelte is een oorzaak.
C
Dit tekstgedeelte is een toelichting.
D
Dit tekstgedeelte is een conclusie.

Slide 11 - Quizvraag

Functiewoorden
Functiewoorden

Slide 12 - Tekstslide

inleiding
kern
slot
aanleiding
stelling
anekdote
conclusie
samenvatting
uitwerking
argument
constatering
afweging
aanbeveling
oorzaken
gevolgen

Slide 13 - Sleepvraag

Uit het onderzoeksrapport van de Inspectie van het Onderwijs blijkt dat scholen in het basis- en voortgezet onderwijs weinig aandacht besteden aan het Fries.
A
Aanleiding
B
Argument
C
Probleemstelling
D
Voorbeeld

Slide 14 - Quizvraag

De scholen zeggen dat leerlingen geen behoefte hebben om Fries te krijgen, maar uit het onderzoek blijkt dat 33% van de leerlingen Fries als moedertaal heeft en graag meer Fries onderwijs wil.
A
aanleiding
B
argument
C
probleemstelling
D
weerlegging

Slide 15 - Quizvraag

Vandaag begint voor de meeste universiteiten het academisch jaar. Met plechtig ritueel openen de universiteiten het collegejaar. Op het programma staan tradities, lezingen, muzikale intermezzo’s en het uitreiken van prijzen.
Echter, sommigen zijn niet in de wieg gelegd om altijd maar door te studeren. Zij kunnen niet meedoen aan de studentenverenigingscultuur. Laatst zat ik in de trein met een medewerker van de NS. Hij was storingsmonteur en vertelde over de opleiding die hij had gedaan. Bij het opleidingsinstituut van de NS had hij geleerd hoe onderdelen van treinen vervangen moesten worden. Een mbo niveau twee opleiding.
Dit wordt in onze samenleving helaas te weinig onderkend. Als je niet zo ‘slim’ bent, moet je naar het (v)mbo of praktijkonderwijs. Zogenaamd ‘minderwaardige’ onderwijsvormen. Na die scholen word je immers ‘lager’ of ‘middelbaar’ opgeleid, en daarmee minder goed dan ‘hoger’ opgeleiden. Te vaak leeft onder de leerlingen en hun ouders het idee dat zij nooit succesvol zullen worden. Daarom streven ouders naar een havo- of vwo-opleiding voor hun kind, want dat is wél goed voor zijn of haar toekomst. Dit terwijl 71 procent van de beroepsbevolking lager of middelbaar opgeleid is. Is het niet verschrikkelijk dat we zo’n grote groep op deze manier wegzetten?
anekdote
conclusie
aanleiding
probleemstelling
voorbeeld
verklaring
argument
definitie
oplossing
weerlegging

Slide 16 - Sleepvraag

Wat is de juiste omschrijving bij het functiewoord?
stelling
argument
weerlegging
samenvatting
conclusie
aanleiding
definitie
voorbeeld
constatering
uitwerking
reden om nu een tekst te schrijven over het onderwerp
omschrijving van wat er met een bepaald verschijnsel wordt bedoeld
beschrijving van één concreet geval
er wordt een verschijnsel/ontwikkeling vastgesteld
er wordt extra informatie gegeven over het onderwerp
Iemand doet een bewering over het onderwerp (niet feitelijk)
reden waarom iemand iets vindt
argument van ander wordt ontkracht
beknopte navertelling
slotgedachte obv voorgaande

Slide 17 - Sleepvraag

Voer voor verwarring
Eet geen brood. Veel sporten is slecht voor je. Rode wijn is gezond. Of nee, wacht, juist niet. Waarom zijn adviezen over gezondheid vaak zo tegenstrijdig?
Op een feestje raakte ik ooit aan de praat met Bob. Slimme vent, leuke baan. Bob lette op zijn voeding, zei hij. Want, hij dempte zijn stem, hij had last van verstopping. Sinds kort at hij geen brood meer, maar speltmuesli. ‘Brood is slecht voor je darmen’, legde hij uit. ‘Ja, maar,’ zei ik, betweterig als ik ben, ‘er zitten toch ook vezels in brood. Die zijn juist goed tegen verstopping.’ ‘O, oké,’ mompelde Bob.
anekdote
conclusie
aanleiding
probleemstelling
voorbeeld
vraagstelling
argument
definitie
oplossing
weerlegging

Slide 18 - Sleepvraag

Ingezonden brief in een krant is vaak een betoog
A
Waar
B
Niet waar

Slide 19 - Quizvraag

In een betoog probeert de schrijver je te overtuigen van zijn gelijk
A
Waar
B
Niet waar

Slide 20 - Quizvraag

Voorbeeld stelling:


Op scholen moet het dragen van een uniform verplicht worden


Slide 21 - Tekstslide

Noem minimaal 2 argumenten voor:

Slide 22 - Open vraag

Noem minimaal een argument tegen:

Slide 23 - Open vraag

Conclusie: (- maak een afweging tussen de argumenten voor en tegen
- herhaal je standpunt)

Slide 24 - Open vraag

Wat is objectieve informatie?
De schrijver geeft zijn mening niet
Hij is neutraal en heeft het alleen over feiten.
Voorbeelden: Wikipedia, nieuwsbericht

Slide 25 - Tekstslide

tekstdoel en tekstsoort
tekstdoel
tekstsoort
voorbeeld
informeren
informatieve tekst
nieuwsbericht

overtuigen
tekst met een mening
recensie

activeren
activerende tekst
advertentie

amuseren
amuserende tekst
verhaal, strip

Slide 26 - Tekstslide

Lezen Tekstverbanden en signaalwoorden
Een tekstverband geeft aan wat de verschillende tekstdelen met elkaar te maken hebben. Welke relatie is er tussen deze delen?
Signaalwoorden geven dat verband, die relatie, de samenhang tussen de tekstdelen aan. 
Als je dus signaalwoorden herkent, helpt je dat bij het herkennen van de tekstverbanden.

Slide 27 - Tekstslide

Slide 28 - Tekstslide

Tekstverbanden
Welke tekstverbanden zijn er o.a.?
* reden 
* tegenstelling
* conclusie
* oorzaak - gevolg
* voorbeeld
* doel-middel

Slide 29 - Tekstslide

Signaalwoorden
De signaalwoorden helpen ons bij het herkennen van verbanden:
* reden: daarom, omdat, derhalve, aangezien, namelijk
* tegenstelling: maar, echter, desondanks, hoewel, toch
* conclusie: dus, hieruit volgt, kortom
* oorzaak-gevolg: daardoor, als gevolg van, waardoor, zodat
* opsomming: eerst, vervolgens, bovendien, daarna, ten slotte, ook
* voorbeeld: zo, zoals, onder andere, bijvoorbeeld, dat wil zeggen
* doel-middel: om te, opdat, door middel van, daarmee, om, waarmee

Slide 30 - Tekstslide

opsomming
tegenstelling
reden/ argument
conclusie
kortom
ten eerste
omdat
want
dus
hoewel
vervolgens
echter

Slide 31 - Sleepvraag

Slide 32 - Tekstslide

De papieren beker lijkt op het eerste gezicht een minder slecht alternatief, MAAR er klinken ook andere geluiden.
Welk tekstverband geeft 'maar' aan?
A
doel-middel
B
opsomming
C
tegenstelling
D
toelichting of voorbeeld

Slide 33 - Quizvraag

De papieren beker lijkt op het eerste gezicht een minder slecht alternatief, maar er klinken ook andere geluiden. ZO kost de papierindustrie veel schoon drinkwater en regenwoud.
Welk tekstverband geeft 'zo' in de tweede zin aan?
A
conclusie
B
oorzaak-gevolg
C
reden of verklaring
D
toelichting of voorbeeld

Slide 34 - Quizvraag

OOK weegt een koffiebeker van piepschuim minder dan papier waardoor het vervoeren goedkoper en milieuvriendelijker is.
Welk tekstverbanden geeft 'ook' in de eerste zin aan?
A
ook = opsomming
B
ook = tegenstelling
C
ook = oorzaak
D
ook = toelichting of uitleg

Slide 35 - Quizvraag

Daarnaast kost het maken van een papieren beker tweeënhalf keer zo veel energie als een beker van piepschuim.

Welk signaalwoord van het verband opsomming zie je in deze zin?
A
daarnaast
B
zo
C
er staat geen signaalwoord van een opsomming in
D
zo ... als

Slide 36 - Quizvraag

Soorten informatieve teksten
nieuwsbericht
de krant, actueel
uiteenzetting
uitleg over een onderwerp
interviewverslag
verslag van een vraaggesprek
handleiding
Hoe moet je iets doen/ gebruiken?

Slide 37 - Tekstslide

Wat is het verschil tussen objectieve en subjectieve informatie?

Slide 38 - Open vraag

Kan in een betoog objectieve informatie staan? Leg uit.

Slide 39 - Open vraag

Waar of niet waar? Leg uit.
Subjectieve informatie is per definitie onbetrouwbaar.

Slide 40 - Open vraag

Leg uit dat in een filmbespreking altijd sprake is van twee tekstdoelen.

Slide 41 - Open vraag

Welk tekstdoel hoort bij beschrijving en welk tekstdoel bij beoordeling?

Slide 42 - Open vraag

Relaties tussen tekstdelen
Functies van inleiding en slot heb je al gehad. 
Alinea's in de kern hebben ook een functie. 
Functiewoorden: geven aan wat functie is tov voorafgaand/ volgend tekstdeel. 
Signaalwoorden helpen je bij het herkennen van de functies. 

vwo: blz. 106

Slide 43 - Tekstslide

Welke functies kun je tegenkomen in de inleiding?

Slide 44 - Open vraag

Welke functies kun je tegenkomen in het slot?

Slide 45 - Open vraag

TEKSTDOELEN
Belangrijkste tekstdoelen:

  1. informeren: gegevens verstrekken; 
  2. uiteenzetten: uitleggen hoe iets in elkaar zit;
  3. overtuigen: betogen, een mening naar voren brengen, ondersteund met argumenten;
  4. beschouwen: een onderwerp van verschillende kanten belichten;
  5. activeren: aansporen tot handelen;
  6. amuseren: vermaken

Slide 46 - Tekstslide

Nieuwsbericht
Overige tekstvorm
Het klimaatprobleem
Auro rijdt water in langs snelweg
De tien populairste zangers van Nederland
Zin en onzin van spaaracties
Nederland niet naar WK
Ambtenaar op straat aangevallen
Moet de Paus de regels aanpassen?

Slide 47 - Sleepvraag

Waar vind je de hoofdgedachte in een tekst?

Slide 48 - Open vraag

Welk tekstdoel hoort er bij de tekstvorm 'Nieuwsbericht'?
A
informeren
B
overtuigen
C
activeren
D
amuseren

Slide 49 - Quizvraag

Objectief
Subjectief
bevooroordeeld
feitelijk
neutraal
partijdig
persoonlijk
zakelijk
ingezonden brief
nieuwsbericht
uiteenzetting
betoog

Slide 50 - Sleepvraag

Wat zijn voorbeelden van tekstdoelen?
A
artikel, tijdschrift, krant
B
informeren, amuseren, activeren, overtuigen
C
informerende tekst, activerende tekst, amuserende tekst

Slide 51 - Quizvraag

Welk tekstdoel past bij een schoolboek?
A
amuseren
B
activeren
C
uiteenzetten (uitleggen)
D
overtuigen

Slide 52 - Quizvraag