Thema 4 - Hoofdstuk 1 woordenschat

Wat leer je deze les?
- Ik begrijp de betekenis van de themawoorden die te maken hebben met het thema wonen. 
- Ik kan themawoorden uitleggen
- Ik weet bij een vraag waar een themawoord instaat het juiste antwoord te kiezen
1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsPraktijkonderwijsLeerjaar 2

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Wat leer je deze les?
- Ik begrijp de betekenis van de themawoorden die te maken hebben met het thema wonen. 
- Ik kan themawoorden uitleggen
- Ik weet bij een vraag waar een themawoord instaat het juiste antwoord te kiezen

Slide 1 - Tekstslide

de buurt

Slide 2 - Tekstslide

het centrum

Slide 3 - Tekstslide

de gemeente

Slide 4 - Tekstslide

huren

Slide 5 - Tekstslide

inschrijven

Slide 6 - Tekstslide

de inwoner

Slide 7 - Tekstslide

het pand

Slide 8 - Tekstslide

het platteland

Slide 9 - Tekstslide

verbouwen 

Slide 10 - Tekstslide

de wijk

Slide 11 - Tekstslide

Oefenen van de woorden

Slide 12 - Tekstslide

Wat betekent 'het centrum'?
A
Een klein deel van een stad of dorp.
B
Het gebouw.
C
Het gebied buiten de stad.
D
Het midden van een stad of dorp, de binnenstad.

Slide 13 - Quizvraag

Wat betekent 'de gemeente'?
A
Het gebied waar een burgemeester de leiding over heeft.
B
Je officieel ergens voor aanmelden.
C
Een klein deel van een stad of dorp.
D
Iemand die in een bepaalde plaats of in een bepaalde stad woont.

Slide 14 - Quizvraag

Wat betekent 'Een groter deel van de stad of dorp met eigen naam'?
A
het platteland
B
de wijk
C
verbouwen
D
het pand

Slide 15 - Quizvraag

Vul op de stippen het juiste woord in:
Anna woont in ....... Schuilenburg.
A
het pand
B
het platteland
C
de wijk
D
de buurt

Slide 16 - Quizvraag

Aan de slag!
Opdracht 2: klassikaal (luisteropdracht)
Zelfstandig: opdracht 3 & 4
Ben je klaar? Studiemeter Hoofdstuk 1 - woordenschat - themawoorden. 

Slide 17 - Tekstslide