Grammatica - spelling

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo b
• Leerjaar 2

Grammatica 1.7 -blz. 56

IN DEZE PARAGRAAF HERHAAL JE:

• hoe je de persoonsvorm vindt;

• hoe je een zin verdeelt in zinsdelen;

• hoe je het werkwoordelijk gezegde vindt;

• hoe je het onderwerp vindt;

• hoe je het lijdend voorwerp vindt.

les 1 opdracht 1 t-m 5

We bespreken de opdrachten 

1 tot en met 5 op blz. 56. 

Vervolgens ga je zelfstandig deze opdrachten maken. 

Let op! Wat niet af is, is je HUISWERK

Wie weet het antwoord op deze toets vragen?

Als de persoonsvorm van een zin in het meervoud staat, welk zinsdeel staat dan ook altijd in het meervoud?

Ik  ben  gisteren  hard  gevallen.

wij  zijn  gisteren  hard  gevallen.

Wat zijn de onderstreepte woorden?

 vz (voorzetsel), lw (lidwoord) of tw (telwoord). 

a. Ik ben met mijn buurjongen naar Amsterdam geweest.

b. We hebben daar twee dingen gekocht.

c. Het eerste was een telefoon voor mijn broer.

d. De tweede aankoop was dat nieuwe boek over computers.

Wat zijn in de volgende zin

a.  alle bijvoeglijke naamwoorden.

b. alle werkwoorden.

c.  alle zelfstandige naamwoorden.

Die strenge maar aardige docent laat ons een grappig filmpje zien en ik stuur dit meteen door naar mijn beste vriend.

Het lijdend voorwerp

Je vindt een lijdend voorwerp zo:

Zoek eerst de persoonsvorm en het gezegde van de zin.

Zoek dan het onderwerp.

Het lijdend voorwerp is antwoord op de vraag: wie/wat + onderwerp + gezegde? Je mag de volgorde veranderen.

Zelf aan de slag

Maak vier zinnen met een lijdend voorwerp. Onderstreep in elke zin het lijdend voorwerp. Kies voor elke zin een werkwoord uit dit rijtje: bezoeken, drinken, gaan, gooien, kopen, liggen, rennen, vallen. Let op: je mag een werkwoord maar één keer gebruiken.

Wat?

Hij repareert zijn fiets.

Wat repareert hij?

zijn fiets.

Hij repareert zijn fiets

Wie?

Mama legt de baby in bed

Wie legt mama in bed?

de baby.

Mama legt de baby in bed

Spelling blz.65

Maak de opdrachten 1 t/m 6 Dit is ook je huiswerk

Dictee woorden

affiche

capuchon

chic

chirurg

gesjouw

shampoo

Wat is correct geschreven?

1. afiche
2. affiche
3. afiesje
4. affiché

Wat is goed?

1. capichon
2. cappuchon
3. capuchon
4. capusjon

Wat is goed?

1. Chiec
2. chic
3. sjiek
4. chik

Wat is goed?

1. chips
2. sjips
3. chipsh
4. chipps

Wat is goed?

1. sjirurg
2. Chierurg
3. chirurg
4. schirurg

Wat is goed?

1. chocoladebal
2. chocoladebol
3. chocoladdebol
4. sjokoladebol

Wat is goed?

1. lunsjen
2. lunsen
3. lunschen
4. lunchen

Wat is goed?

1. resjerche
2. rechersje
3. recherche
4. reserge

Wat is goed?

1. shampo
2. shampoo
3. shampoos
4. sjampo

Wat is goed?

1. gesjauw
2. gesjou
3. geschouw
4. gesjouw

Wat is het hele werkwoord van het werkwoord VERBAAST

Wat is het hele werkwoord van het werkwoord DURFDE

Wat is het hele werkwoord van het werkwoord GOOIDE

Wat is het hele werkwoord van het werkwoord BLIJFT

Wat is het hele werkwoord van het werkwoord ZUCHTTE

Wat is het hele werkwoord van het werkwoord BOOD

Wat is het hele werkwoord van het werkwoord VERTROUWDEN