les 2

Pak je boek, je schrift, je rekenmachine en een pen/potlood
Leg je schrift op tafel, ik controleer het huiswerk
telefoons in de tas
geen kauwgom
1 / 47
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

In deze les zitten 47 slides, met tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Pak je boek, je schrift, je rekenmachine en een pen/potlood
Leg je schrift op tafel, ik controleer het huiswerk
telefoons in de tas
geen kauwgom

Slide 1 - Tekstslide

  • je gaat  6 minuten in sti
Deze les?
  • we kijken terug naar de les van vorige week
  • we kijken het huiswerk na
  • uitleg, je bent stil en doet goed mee
  • je gaat 8 minuten in stilte werken
  • daarna kun je zachtjes overleggen
  • we gaan een deel nakijken
  • we sluiten de les af
Vragen (aan mij) mogen altijd gesteld worden

Slide 2 - Tekstslide

  • Ik weet wat chartaal geld is
  • Ik weet wat giraal geld is
  • Ik weet wat internetbankieren is
  • Ik weet wat directe ruil is
  • Ik weet wat indirecte ruil is
  • Ik weet hoe ik elektronisch kan betalen
  • Ik kan een saldo uitrekenen na betalingen en ontvangsten
  • Ik kan een stijging of daling in procenten berekenen
LEER              EN

Slide 3 - Tekstslide

1 
Hoe vaak heb je contant betaald?
Hoe vaak heb je gepind?
Heb je nog anders betaald?
2
Je pint => dus giraal geld
Je koopt online => dus giraal geld
Briefje van 10 euro => dus chartaal geld
iDeal => dus giraal geld
Bankrekening => dus giraal geld

Slide 4 - Tekstslide

3
Als je pint bij een pinautomaat, dan
daalt jouw hoeveelheid giraal geld
stijgt jouw hoeveelheid chartaal geld


Slide 5 - Tekstslide

4

Oud saldo
Bij
Af
Nieuw saldo
€      100,-
€   34,60
€        21,45
€ 113,15
€       13,45
€     4,50
€        12,-
€    5,95
€     257,98
€ 559,72
€     125,-
€ 692,70
€ 2.006,-
€ 780,-
€ 2.500,-
€ 286,-
€      19,95
€   12,-
€      30,-
€ 1,95

Slide 6 - Tekstslide

5a
Nikki betaald alles met haar pinpas => giraal
5b
Haar tegoed was € 98,-
Alle uitgaven bij elkaar zijn € 54,50
(26,95+2,25+1,50+3,75+9,95+10)

Haar nieuwe tegoed is 98-54,50 = € 43,60

Slide 7 - Tekstslide

6
koop => indirecte ruil
koop => indirecte ruil
ruil => directe ruil

7
Banken: zorgen dat klanten snel en veilig kunnen betalen. beveiligen dmv pincodes en camera's
Jij zelf: zorgvuldig met pincode omgaan, inloggegevens veilig bewaren

Slide 8 - Tekstslide

8  Je ziet op de app van je bankrekening dat je saldo gedaald is. Dat komt omdat je met jouw pinpas geld hebt opgenomen bij de geldautomaat. Gelukkig kun je je geheime pincode makkelijk onthouden. Als je kleren koopt in de stad, betaal je meetal bij een betaalautomaat.


Slide 9 - Tekstslide

9a
Online aankopen: eigen antwoord
9b
meest gebruikt is iDeal
9c
Paypal is 4% 
4% van 110.000.000 = 4.400.000 aankopen

Slide 10 - Tekstslide

10
pinnen
contactloos betalen
internetbankieren of via iDeal betalen

Slide 11 - Tekstslide

11a  1999: € 46,01      2015: € 28,97
11b  Verschil: 46,01-28,97 = € 17,04
11c  gemiddeld bedrag in 2015 is hoger. 
11d  Winkeliers stimuleren het pinnen.


Slide 12 - Tekstslide

12
Het gemiddelde zal dalen met 5,8%
Het gemiddelde was € 28,79
daling is dus 28,79/100 x 5,8 = € 1,68
Het gemiddelde word dan 28,79-1,68 = 27,29

Slide 13 - Tekstslide

2.2 Waarom zou je sparen?
Als je spaart, dan 
groeit je geld

je krijgt rente
  • sparen voor een doel
  • sparen uit voorzorg
  • sparen voor de rente

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Video

Soorten Geld
Sparen: je geld niet nu uitgeven maar bewaren voor later. Motieven om te sparen:
  • doel: je wilt iets kopen maar hebt nu nog niet voldoende geld
  • voorzorg: je wilt wat geld achter de hand houden in geval van nood
  • rente: je spaargeld neemt zo toe.
Spaarmotieven

Slide 16 - Tekstslide

Soorten Geld
Je hebt € 235,- en je krijgt 2,6% rente per jaar
De € 235,- = 100%


Rente berekenen
€ 235,-
€ 2,35
100%
1%
2,6%
102,6%
rente
nieuwe saldo

Slide 17 - Tekstslide

Soorten Geld
Je hebt € 235,- en je krijgt 2,6% rente per jaar
De € 235,- = 100%


Rente berekenen
€ 235,-
€ 2,35
€ 6,11
€ 241,11
100%
1%
2,6%
102,6%
rente
nieuwe saldo

Slide 18 - Tekstslide

Soorten Geld
  • ruilmiddel: je koopt 
  • spaarmiddel: je bewaard geld
  • rekenmiddel: je geeft de waarde van iets in geld aan.
Functies geld

Slide 19 - Tekstslide

LEER              EN

                     §2.2

Slide 20 - Tekstslide

  • Ik weet wat sparen is
  • Ik ken de drie spaarvormen
  • Ik weet wat rente is
  • Ik kan rente berekenen
  • Ik ken de drie geldfuncties
LEER              EN

Slide 21 - Tekstslide

Maken
(eerst in stilte)
Opdracht
13 t/m 25
blz 42 t/m 45
timer
8:00

Vragen (aan mij) 
mogen altijd gesteld worden

Slide 22 - Tekstslide

13  Eigen antwoord. Spaar jij?
Waarom wel of waarom niet?

Redenen om te sparen:
  • fijn om geld achter de hand te hebben
  • later iets duurs kunnen kopen
Redenen om niet te sparen:
  • ik geef het liever nu uit
  • het lukt me niet om geld over te houden



Slide 23 - Tekstslide

14a  Van de 12 t/m 14 jarige spaart 100-81 = 19% niet. 
Van de 15 t/m 17 jarige spaart 100-89 = 11% niet
14b  Naarmate de jongeren ouder worden, wordt er meer gespaard.
14c  Een reden kan zijn:
* dat de jongeren aan het werk zijn en zelf geld verdienen. Van dit
   geld kunnen ze makkelijker sparen.
* als ze ouder worden denken ze meer aan hun toekomstplannen.
14c  Eigen antwoord



Slide 24 - Tekstslide

15  Je spaart als je inkomsten hoger zijn dan je uitgaven; antwoord B
16  Van de bank ontvang je rente. Dat is een vergoeding van de bank. Als je spaart voor een rijbewijs dan spaar je voor een doel.  Na een jaar is je saldo gestegen.


Slide 25 - Tekstslide

17






18  Je krijgt rente van de bank omdat de bank jouw geld weer kan uitlenen. Antwoord B
voordelen spaarrekening
nadelen spaarrekening
je ontvangt rente
je hebt minder geld tot je beschikking
je geeft het geld niet zo gemakkelijk uit
als je het geld nodig hebt, kun je er bij sommige spaarrekeningen niet bij
je spaargeld is veilig

Slide 26 - Tekstslide

19

spaargeld
rentepercentage
rentebedrag per jaar
€ 150,-
2,3%
€ 3,45               (150x2,3/100)
€ 2.500,-
1,8%
€ 45,-              (2500x1,8/100)
€ 784,-
2%
€ 15,68                (784x2/100)
€ 45.000,-
2,5%
€ 1.125,-       (45000x2,5/100)
€ 427,-
0,8%
€ 3,42               (427x0,8/100)

Slide 27 - Tekstslide

20  Liam krijgt meer rente: 
  • Liam heeft een hoger spaarbedrag op zijn rekening staan. 
  • Tess haar geld staat korten op haar spaarrekening dan het geld van Liam erop staat. 
  • Liam heeft een andere spaarrekening met een hoger rentepercentage.
21
a) juist
b) onjuist; hoe langer, hoe hoger
c) onjuist; klanten winnen, hogere rente als andere banken.

Slide 28 - Tekstslide

22a  Internetsparen: 2500x1,4/100 = € 35,-  
Extrasparen: 2500x2,2/100 = € 55,-  
22b Als je spaargegoed € 20.000,- of meer is en het spaarbedrag het hele jaar gelijk blijft of stijgt is Extrasparen het aantrekkelijkst, je krijgt dan 1% extra rente.
22c Uw spaarbedrag is vrij opneembaar: je mag je geld altijd opnemen zonder beperkingen of extra kosten.
22d De bank geeft een hoger percentage rente bij een groter bedrag om mensen over te halen meer te sparen. Als het spaarbedrag hoger is kan de bank ook meer uitlenen.


Slide 29 - Tekstslide

23a  ruilfunctie
23b  rekenfunctie
23c  spaarfunctie 

24a  ruilfunctie
24b  ruilfunctie
24c  ruilfunctie

Slide 30 - Tekstslide

25a 
geld op nachtkastje: spaarfunctie
25b
in de winkel duurder: rekenmiddel
25c
broek verkopen: ruilfunctie

Slide 31 - Tekstslide

11a  1999: € 46,01      2015: € 28,97
11b  Verschil: 46,01-28,97 = € 17,04
11c  gemiddeld bedrag in 2015 is hoger. 
11d  Winkeliers stimuleren het pinnen.


Slide 32 - Tekstslide

12
Het gemiddelde zal dalen met 5,8%
Het gemiddelde was € 28,79
daling is dus 28,79/100 x 5,8 = € 1,68
Het gemiddelde word dan 28,79-1,68 = 27,29

Slide 33 - Tekstslide

2.2 Waarom zou je sparen?

Slide 34 - Tekstslide

Waarom sparen?
  1. Voor een bepaald doel. Bijvoorbeeld een vakantie. 
  2. Uit voorzorg (onverwachte uitgaven). Bijvoorbeeld als de wasmachine stuk gaat. 
  3. Voor de rente. De rente die je van de bank krijgt. 

Slide 35 - Tekstslide

Functies van het geld
Geld heeft drie geldfuncties:
  1. geld als ruilmiddel: wanneer je iets koopt.
  2. geld als spaarmiddel: wanneer je geld bewaart om later uit te geven.
  3. geld als rekenmiddel: wanneer je de waarde van iets in geld aangeeft. 

Slide 36 - Tekstslide

Rente bij sparen
Rente is een vergoeding die je krijgt van de bank, omdat je er spaart. 

De rente wordt berekend in procenten per jaar.

Berekening:
Rentebedrag per jaar = (rentepercentage ÷ 100) x spaarbedrag

Slide 37 - Tekstslide

2.3 Waarom zou je lenen?

Slide 38 - Tekstslide

Lenen
Lenen betekent dat je geld gebruikt dat van een ander is.


Redenen om geld te lenen:
  •  Je wilt iets duurs kopen, zoals een auto en je wilt niet wachten tot je het bedrag bij elkaar gespaard hebt.

  •  Je hebt onverwacht dringend geld nodig. Bijvoorbeeld om een dure reparatie te betalen.

Slide 39 - Tekstslide

Lenen
Een lening bij de bank betaal je terug met een vast bedrag per maand. Dat is de maandtermijn.
De maandtermijn bestaat uit twee delen: 
  •  Een deel voor het terugbetalen van het geleende geld. Dat heet aflossen.
  •  Een extra bedrag voor rente.

Slide 40 - Tekstslide

Rente bij lenen
De rente bij een lening is een vergoeding aan de bank, omdat je hun geld mag gebruiken.

Percentage = (rentebedrag ÷ leenbedrag) x 100


Slide 41 - Tekstslide

2.4 Wat is verzekeren?

Slide 42 - Tekstslide

Verzekeraar
De verzekeringsmaatschappij.

Slide 43 - Tekstslide

Verzekerde
Degene die zich verzekert bij een verzekeringsmaatschappij.

Slide 44 - Tekstslide

Premie
De prijs van de verzekering; het bedrag dat een verzekerde betaalt aan de verzekeringsmaatschappij om verzekerd te zijn.

De hoogte van de premie hangt af van het risico en hoogte van het verzekerd bedrag.

Slide 45 - Tekstslide

Eigen risico
Het deel van de schade dat je als verzekerde zelf betaalt.

Slide 46 - Tekstslide

Polis
Een bewijs van verzekering.

Slide 47 - Tekstslide