Leesvaardigheid examen

Begrippen & leesvaardig vmbo 4
Log allemaal in bij Lessonup!
1 / 49
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 4

In deze les zitten 49 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Begrippen & leesvaardig vmbo 4
Log allemaal in bij Lessonup!

Slide 1 - Tekstslide

activeren
A
aansporen om iets te doen
B
aanzetten
C
overtuigen van je mening
D
een activiteit verzinnen

Slide 2 - Quizvraag

aanleiding
A
bewijs om een tekst te schrijven
B
feit dat in de tekst voorkomt
C
reden om een tekst te schrijven
D
oordeel dat in de tekst voorkomt

Slide 3 - Quizvraag

citeren
A
de betekenis opschrijven
B
iets aanduiden
C
zeggen dat je het er mee eens of oneens bent
D
letterlijk herhalen wat iemand gezegd of geschreven heeft

Slide 4 - Quizvraag

conclusie
A
grappig verhaaltje
B
een eindoordeel
C
jouw mening
D
samenvatting

Slide 5 - Quizvraag

hoofdgedachte
A
een goede kernzin
B
samenvatting in een zin
C
de laatste zin van de tekst
D
in één goede zin waar de hele tekst over gaat

Slide 6 - Quizvraag

onderschrijven
A
onderaan op het blad schrijven
B
zeggen dat je het ermee eens bent
C
een handtekening zetten
D
over de tekst heen schrijven

Slide 7 - Quizvraag

subjectief
A
gebaseerd op feiten
B
gebaseerd op de toelichting
C
gebaseerd op wat er in de tekst staat
D
gebaseerd op jouw mening of persoonlijke voorkeur

Slide 8 - Quizvraag

anekdote
A
een mop
B
een korte tekst
C
een leuk kort verhaaltje
D
een sprookje

Slide 9 - Quizvraag

tussenkopje
A
titel boven één of meer alinea's
B
dikgedrukt gedeelte in het begin van een tekst
C
titel boven de hele tekst
D
conclusie aan het einde van de tekst

Slide 10 - Quizvraag

weerleggen
A
het eens zijn met de bewering
B
bewijzen dat een bewering niet klopt
C
beweren dat jij gelijk hebt
D
argumenten verzinnen

Slide 11 - Quizvraag

nuanceren
A
beter uitleggen zodat je het wél snapt
B
nog duidelijker maken wat jouw mening is
C
een bewering met voorbeelden extra goed uitleggen
D
een bewering een beetje afzwakken door te laten zien dat je er ook anders naar kunt kijken

Slide 12 - Quizvraag

conventies
A
afspraken over gedragsregels
B
afspraken over de Nederlandse spellingregels
C
afspraken over de schrijfregels
D
afspraken over de regels voor zinsbouw

Slide 13 - Quizvraag

bevestigen
A
zeggen dat iets klopt
B
zeggen dat iets niet klopt
C
je mening geven
D
een conclusie trekken

Slide 14 - Quizvraag

objectief
A
gebaseerd op feiten zonder eigen mening
B
gebaseerd op je eigen ideeën
C
gebaseerd op jouw persoonlijke voorkeur
D
gebaseerd op jouw eigen mening

Slide 15 - Quizvraag

iemand overtuigen
A
iemand in actie laten komen
B
iemand iets uitleggen
C
iemand met argumenten jouw mening uitleggen
D
iemand informatie geven

Slide 16 - Quizvraag

Antwoord A

Slide 17 - Tekstslide

standpunt
A
nuancering
B
mening
C
argument
D
onderwerp

Slide 18 - Quizvraag

figuurlijk
A
met beeldspraak
B
met een abstract figuur
C
met formeel taalgebruik
D
met informeel taalgebruik

Slide 19 - Quizvraag

formeel taalgebruik
A
zakelijk taalgebruik
B
deftig taalgebruik
C
vriendschappelijk taalgebruik
D
moeilijk taalgebruik

Slide 20 - Quizvraag

verklaren
A
je iets afvragen
B
gedachten en gevoelens onder woorden brengen
C
je doel bereiken
D
uitleggen

Slide 21 - Quizvraag

globaal
A
betreft de hele wereld
B
alleen het begin
C
in grote lijnen
D
alleen het einde

Slide 22 - Quizvraag

voorwaarde
A
iets dat je ouders van je eisen
B
iets dat je afgesproken hebt
C
iets dat nodig is, voordat iets anders gebeurt
D
iets dat van waarde is

Slide 23 - Quizvraag

letterlijk
A
met heel veel letters
B
je eigen mening
C
figuurlijk
D
helemaal en precies zoals het is geschreven

Slide 24 - Quizvraag

tegenstelling
A
twee tekstdelen die goed bij elkaar passen
B
twee tekstdelen die een reden geven
C
twee tekstdelen die tegengestelde informatie geven
D
twee tekstdelen die op logische volgorde staan

Slide 25 - Quizvraag

subjectief
A
gebaseerd op feiten zonder eigen mening
B
gebaseerd op je eigen mening, op je persoonlijke voorkeur
C
gebaseerd op de gebeurtenissen van het afgelopen jaar
D
je kunt dit controleren

Slide 26 - Quizvraag

Inleiding & Slot

Inleiding:

De schrijver probeert de aandacht van de lezer te krijgen.

Er zijn verschillende manieren om dat te doen.


Slot:

In het slot rondt de schrijver de tekst af.


Ook dit kan op verschillende manieren.

Slide 27 - Tekstslide

Tekstopbouw: Inleiding en slot
Functies  inleiding:
* onderwerp noemen
* de aanleiding noemen
* de centrale vraag stellen
* de mening van de schrijver geven

Functies slot:
* conclusie geven
* samenvatting geven
* advies geven
* waarschuwing geven
* toekomstverwachting

Slide 28 - Tekstslide

Slide 29 - Tekstslide

Je hebt de inleiding gelezen. Wat doet de schrijfster om je aandacht te trekken? (twee antwoorden juist)
A
Ze stelt een vraag.
B
Ze geeft haar mening.
C
Ze geeft een korte samenvatting.
D
Ze vertelt waarom ze de tekst schreef.

Slide 30 - Quizvraag

Slide 31 - Tekstslide

Slide 32 - Tekstslide

Je hebt de tekst en het slot gelezen. Wat doet de schrijfster om de tekst af te sluiten?
A
Ze geeft een samenvatting.
B
Ze geeft een waarschuwing.
C
Een geeft een conclusie.
D
Ze geeft een advies.

Slide 33 - Quizvraag

Slide 34 - Tekstslide

Lees deze inleiding
(1) Ik kan het me niet voorstellen: zonder opgaaf van reden abrupt uit iemands leven verdwijnen. Maar als ik de berichten moet geloven, gebeurt het op grote schaal. Sterker nog: het gebeurt zo vaak dat er in de Verenigde Staten dus een speciale term voor is verzonnen: ghosting. Dit is het abrupt verbreken van contact met iemand – bijvoorbeeld een voormalige romantische partner – door telefoontjes, berichtjes, enzovoort niet langer te accepteren of te beantwoorden.

Slide 35 - Tekstslide


Hoe wordt de tekst ingeleid
A
Mening van de schrijfster over het onderwerp
B
een conclusie over het onderwerp van de tekst te trekken
C
een voorbeeld bij het onderwerp van de tekst uit te werken
D
het centrale probleem van de tekst te benoemen

Slide 36 - Quizvraag

Lees deze inleiding
(1) Ik kan het me niet voorstellen: zonder opgaaf van reden abrupt uit iemands leven verdwijnen. Maar als ik de berichten moet geloven, gebeurt het op grote schaal. Sterker nog: het gebeurt zo vaak dat er in de Verenigde Staten dus een speciale term voor is verzonnen: ghosting. Dit is het abrupt verbreken van contact met iemand – bijvoorbeeld een voormalige romantische partner – door telefoontjes, berichtjes, enzovoort niet langer te accepteren of te beantwoorden.

Slide 37 - Tekstslide

Lees dit slot
(14) Het is dan ook hoog tijd voor nieuwe (on)geschreven regels over hoe we met elkaar omgaan. Regel één lijkt me duidelijk: ‘Gij zult niet ghosten.’

Slide 38 - Tekstslide

Hoe wordt de tekst afgesloten?
A
aanbeveling
B
conclusie
C
samenvatting
D
toekomstverwachting

Slide 39 - Quizvraag

Tekstopbouw 
  • Titel
  • Inleiding 
  • Kern/ middenstuk
  • Slot
  • Bron

Slide 40 - Tekstslide

Waar moet je op letten?
  • Tussenkopjes
  • Alinea's
  • Kernzinnen
  • Tekstverbanden
  • Signaalwoorden
  • Afbeeldingen 

Slide 41 - Tekstslide

Feit
  • controleerbaar of bewezen
  • waar of onwaar

Vorige week maandag was de vakantie afgelopen. 

We hebben vandaag een toets geschiedenis. 

Slide 42 - Tekstslide

Welk van de volgende zinnen is géén feit?
A
Mijn vader is morgen jarig.
B
Spruitjes zijn smerig.
C
De voetbaltraining duurt anderhalf uur.
D
Een hond is een trouw dier.

Slide 43 - Quizvraag

Welk van de volgende zinnen is een feit?
A
Kinderarbeid zou verboden moeten worden!
B
Dat nieuwe nummer klinkt supergoed!
C
Wat een leuke jas heb je aan!
D
Roken is slecht voor je gezondheid!

Slide 44 - Quizvraag

Mening
  • Dat wat iemand ergens van vindt. 
  • Anders: standpunt - opinie - visie - overtuiging - stelling

Duitse grammatica is ontzettend moeilijk. 

De Efteling is het leukste pretpark van Nederland.

Slide 45 - Tekstslide

Welk van de volgende zinnen is géén mening?
A
Joost is dol op skiën.
B
Dierproeven zijn onnodig.
C
De nieuwe auto van mij opa is echt een bejaardenkarretje.
D
Sommige kleuren staan jou echt niet.

Slide 46 - Quizvraag

 Argument
  • Ondersteunt een standpunt. 
  • Te herkennen aan de signaalwoorden omdat, want, namelijk... 

Je zou ook eens naar die winkel moeten gaan, want ze verkopen daar erg goede spullen. 

Slide 47 - Tekstslide

Welke zin bevat géén argument?
A
Ik blijf vandaag lekker binnen, want het stormt.
B
Mijn zus is jarig en geeft vanmiddag een feest.
C
Rode auto's zijn stoer, want een Ferrari is ook rood.
D
Omdat hij bang is, durft hij niet in de python.

Slide 48 - Quizvraag

Vandaag
Oefenen op www.eindexamensite.nl
Toetsen -> Leesvaardigheid 26 maart 2025  

in tweetallen!!
Probeer samen alles goed te hebben! 

Slide 49 - Tekstslide