Taal: Moedertaal en spreekwoorden en uitdrukkingen 1vb

Lesdoelen 
Aan het eind van deze les...

  • ... weet je wat een moedertaal is.
  • ... weet je wat spreekwoorden en uitdrukkingen zijn.
1 / 14
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 14 slides, met tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Lesdoelen 
Aan het eind van deze les...

  • ... weet je wat een moedertaal is.
  • ... weet je wat spreekwoorden en uitdrukkingen zijn.

Slide 1 - Tekstslide

Over taal
Steek je vinger op als...
  • je moedertaal Nederlands is.
  • je moedertaal een andere taal is.
  • je ouders sinds hun geboorte Nederlands spreken
  • je ouders een andere moedertaal hebben behalve Nederlands. Welke moedertaal is dit?


Slide 2 - Tekstslide

Moedertaal
Wat is een moedertaal?

  • Taal waarin je hebt leren spreken vanaf je geboorte.
  • Taal die je er later bij leert en bijna net zo goed leert spreken als je moedertaal noemen we je tweede taal.
  • Taal die je later leert spreken, bijv. op school, noemen een vreemde taal.

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Video

Slide 5 - Tekstslide

Meertalig
https://www.youtube.com/watch?v=bf2Ot8BGe2M

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Link

Letterlijk of figuurlijk? 
Letterlijk betekent woordelijk. 
Precies zoals het er staat. 


Figuurlijk: er wordt iets anders bedoeld 
dan dat er staat. 

Slide 8 - Tekstslide

Letterlijk of figuurlijk?

Slide 9 - Tekstslide

Spreekwoorden en uitdrukkingen
In spreekwoorden en uitdrukkingen wordt taal figuurlijk gebruikt. 


Slide 10 - Tekstslide

Spreekwoorden en uitdrukkingen
Spreekwoord
               Hele zin, kan niet worden aangepast.
       Bijv. Bij de buren is het gras altijd groener.

Uitdrukking
               Vaste woordgroep, kan een beetje worden aangepast.
       Bijv. Groene vingers hebben -> Iemand heeft groene vingers.

Slide 11 - Tekstslide

Maak een aantekening in je schrift!

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Zelf aan de slag
Maak Cursus 4, Taal:
- par. 1 Moedertaal: opdr. 2 en 3
- par. 2 Spreekwoorden en uitdrukkingen: opdr. 1, opdr 2 vraag 1 t/m 5, opdr 3 vraag 1.





Slide 14 - Tekstslide