1.4 Organellen

Inleiding in de biologie
1.4 Organellen
Spullen op tafel
Telefoon in het zakkie op tafel
Jas uit en over je stoel
Tas op de grond
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Inleiding in de biologie
1.4 Organellen
Spullen op tafel
Telefoon in het zakkie op tafel
Jas uit en over je stoel
Tas op de grond

Slide 1 - Tekstslide

Lesprogramma
  • Terugblik
  • Huiswerk
  • Leerdoelen
  • Uitleg
  • Vragen
  • Nabespreken
  • Huiswerk

Slide 2 - Tekstslide

Uit welke 3 onderdelen bestaat een dierlijke cel.

Slide 3 - Woordweb

Uit welke 6 onderdelen bestaat een plantaardige cel.

Slide 4 - Woordweb

Welke vragen van het huiswerk willen jullie dat ik bespreek?

Slide 5 - Open vraag

Leerdoelen
  • Je kunt een cel beschrijven als zelfstandig functionerende biologische eenheid.
  • Je kunt beschrijven hoe transport van stoffen via (cel)membranen plaatsvindt.
  • Je kunt de bouw en functie van het cytoskelet en het celmembraan beschrijven.

Slide 6 - Tekstslide

Celkern
Kernlichaampje: hier worden de delen van de ribosomen gemaakt. 

Slide 7 - Tekstslide

Endoplasmatisch reticulum en golgisysteem

Slide 8 - Tekstslide

Mitochondriën 
Bladgroenkorrel

Slide 9 - Tekstslide

Cytoskelet
Netwerk van eiwitvezels voor vorm van de cel en organellen op de plaats: microtubuli en microfilamenten.
Motoreiwitten verplaatsen blaasjes en eiwitten langs het cytoskelet. 

Slide 10 - Tekstslide

Membranen

Slide 11 - Tekstslide

Welke organellen komen voor bij een dierlijke cel?
A
Celwand, celkern en celmembraan
B
Celmembraan, celkern en cytoplasma
C
Chloroplast, celwand en celmembraan
D
Vacuole, chloroplast en celmembraan

Slide 12 - Quizvraag

Wat hoort bij welke functie? 
Sleep de organellen naar de juiste functie.
Levert energie
Bevat de erfelijke informatie
Maakt eiwitten
vertering binnen de cel
Celkern
Ribosomen
Mitochondriën
Lysosoom

Slide 13 - Sleepvraag

Hoe heten deze kleine organellen?
A
lysosomen
B
mitochondriën
C
ribosomen
D
DNA

Slide 14 - Quizvraag

Benoem de genummerde cel organellen:

Slide 15 - Open vraag

Welk organellen zijn nodig om de verbranding van de spiercel uit te voeren?

Slide 16 - Open vraag

In het speeksel van de mens komt onder andere amylase voor. Het is een eiwit dat door de speekselkliercellen wordt gevormd. In die cellen wordt het opgebouwd, binnen de cel getransporteerd en dan aan de mondholte afgegeven. Dit kost natuurlijk allemaal energie.

Schrijf achtereenvolgens de namen op van de organellen die bij de processen een rol spelen. Zet erbij wat die organellen in deze cel doen.

Slide 17 - Open vraag

Begrippen uit deze les
  • Chromosomen: Lange moleculen DNA
  • Erfelijke eigenschappen: Informatie die de bouw en functie van een cel bepaalt
  • Endoplasmatisch reticulum: Een uitgebreid netwerk van membranen die holten en kanaaltjes vormen dat zich in het cytoplasma bevindt
  • Ruw endoplasmatisch reticulum: Endoplasmatisch reticulum waarbij zich ribosomen op de membranen bevinden  in de cel op te nemen
  • Ribosomen: Kleine bolvormige organellen die eiwitten produceren met behulp van de informatie die is vastgelegd in het DNA

Slide 18 - Tekstslide

Begrippen uit deze les
  • Golgisysteem: Opeengestapelde platte membranen in het cytoplasma waarin eiwitten worden bewerkt totdat ze hun definitieve vorm hebben
  • Exocytose: Afsnoeren van blaasjes door het celmembraan om stoffen naar buiten de cel te transporteren
  • Lysosomen: Afgesnoerde blaasjes van het golgisysteem met eiwitten (enzymen) die in de cel blijven; na versmelting met een ander blaasje kunnen de enzymen de eiwitten in dit blaasje verteren
  • Enzymen: Eiwitten die stoffen kunnen afbreken

Slide 19 - Tekstslide

Begrippen uit deze les
  • Mitochondriën: Bolvormige organellen met dubbele membranen waarin met behulp van zuurstof energie wordt vrijgemaakt die tijdelijk is opgeslagen in ATP
  • ATP: Moleculen die worden gemaakt in de mitochondriën en de belangrijkste energieleverancier zijn voor processen in de cel
  • Glucose: Een vorm van suiker
  • Fosfolipiden: Een fosfolipidemolecuul is een vetachtige stof
  • Membraaneiwitten: Eiwitten in het celmembraan; spelen vaak een rol bij het transporteren van stoffen in en uit de cel
  • Trilhaar: Een lange zweephaar die een functie kan hebben bij de voortbeweging van een cel of bij de verplaatsing van stoffen langs de cel
  • Endocytose: Het afsnoeren van blaasjes door het celmembraan om stoffen in de cel op te nemen
  • Endosoom: Blaasje dat zich afsnoert van het celmembraan

Slide 20 - Tekstslide

Begrippen uit deze les
  • Trilhaar: Een lange zweephaar die een functie kan hebben bij de voortbeweging van een cel of bij de verplaatsing van stoffen langs de cel
  • Endocytose: Het afsnoeren van blaasjes door het celmembraan om stoffen in de cel op te nemen
  • Endosoom: Blaasje dat zich afsnoert van het celmembraan

Slide 21 - Tekstslide

Huiswerk
Leren 1.4
Maken t/m opdracht 76

Slide 22 - Tekstslide