In deze les zitten 12 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 50 min
Onderdelen in deze les
Herhaling 11.1 en 11.2
Slide 1 - Tekstslide
Waarom reageert het ademcentrum op een lage pH?
A
dat is gevaarlijk, de zuren moeten worden uitgeademd
B
een lage pH wordt veroorzaakt door een laag O2 gehalte
C
een lage pH wordt veroorzaakt door een laag CO2 gehalte
D
een lage pH wordt veroorzaakt door een hoog CO2 gehalte
Slide 2 - Quizvraag
Bij reanimatie wordt mond op mond beademing toegepast. Welke factor van de wet van Fick wordt hiermee verhoogd / verlaagd?
A
De diffusiecoëfficiënt wordt groter
B
De diffusieafstand wordt kleiner
C
Het concentratieverschil wordt groter
D
Het diffusieoppervlak wordt groter
Slide 3 - Quizvraag
Slide 4 - Tekstslide
Asbest kan asbestose veroorzaken, een ziekte waarbij extra bindweefsel wordt aangemaakt in de luchtwegen. In de longen van een patiënt zijn een aantal factoren verslechterd. Wat gebeurt er niet?
A
De hoeveelheid ververste lucht in de longblaasjes wordt kleiner
B
De diffusieafstand wordt kleiner
C
Het concentratieverschil wordt kleiner
D
Het diffusieoppervlak wordt kleiner
Slide 5 - Quizvraag
Ademprikkel
Regelcentrum: ademhalingscentrum in de hersenstam
Norm: divers
Receptoren: rek in de longen en spieren, druk in RK,
chemoreceptoren voor O2, CO2 en pH in aortaboog en halsslagader
Effector: ademhalingsspieren
Effect: ademfrequentie, ademvolume
Slide 6 - Tekstslide
Rib/Borst ademhaling
Slide 7 - Tekstslide
Middenrif/buik ademhaling
Slide 8 - Tekstslide
Slide 9 - Tekstslide
Welke factor neemt het meeste af bij een klaplong?
A
Het restvolume
B
de vitale capaciteit
C
het inademings-reservevolume
D
het uitademings-reservevolume
Slide 10 - Quizvraag
Als iemand met een klaplong inademt, wordt de ingeklapte long niet meer uitgerekt. Welke spieren trekken bij een normale inademing samen?
A
middenrifspieren en hartspier
B
buikspieren en middenrifspieren
C
buikspieren en tussenribspieren
D
middenrifspieren en tussenribspieren
Slide 11 - Quizvraag
De osmotische waarde van urine kan enorm verschillen van dag tot dag. Je bloed heeft altijd zo'n beetje dezelfde osmotische waarde. Hoe komt dat?
A
Omdat je nieren geen homeostase kennen
B
Omdat er geen factoren zijn die de osmotische waarde van bloed beïnvloeden
C
Omdat de normwaarde van osmotische waarde voor urine varieert
D
Omdat de nieren het bloed rond de normwaarde voor osmotische waarde houden