In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.
Onderdelen in deze les
Welkom 1ha2!
Deze week: grammatica woordsoorten -
voorzetsels en bijwoorden
Slide 1 - Tekstslide
Vragen over diagnostische toets zinsdelen?
Slide 2 - Tekstslide
Leerdoelen
Ik kan zinnen verdelen in losse woorden en deze benoemen.
Ik kan de woordsoorten werkwoord, lidwoord, zelfstandig naamwoord, bijvoeglijk naamwoord, voorzetsel en bijwoord benoemen.
Slide 3 - Tekstslide
Woordsoorten benoemen kan ik
A
uitstekend
B
goed
C
voldoende
D
onvoldoende
Slide 4 - Quizvraag
Slide 5 - Video
Voorzetsel
'kast'-woorden (in de kast, op de kast, naast de kast)
'feest'-woorden (tijdens het feest, gedurende het feest)
Slide 6 - Tekstslide
Vaste voorzetsels
Sommige werkwoorden hebben een vast voorzetsel
denken aan
letten op
kijken naar
Slide 7 - Tekstslide
Vaste voorzetsels
Ook een aantal woordcombinaties heeft een vast voorzetsel:
aanspraak maken op
overtuigd zijn van
akkoord gaan met
bestand zijn tegen
commentaar hebben op
interesse hebben in
de draak steken met
bekend zijn met
belang hechten aan
spijt hebben van
Slide 8 - Tekstslide
Bijwoord
Bijvoeglijke naamwoorden zeggen iets over een zelfstandig naamwoord. Bijwoorden (bijw) zeggen iets over andere woorden:
over een werkwoord (Charlotte rijdt verkeerd)
over een bijvoeglijk naamwoord (Dat is een bijzonder mooi liedje. )
over een ander bijwoord (Zij schaatst erg snel.)
Slide 9 - Tekstslide
Bijwoord
Veel woorden die in hun eentje een zinsdeel kunnen vormen, zijn bijwoorden. Enkele voorbeelden: nu, straks, niet, beslist, bijna, graag, nooit, daar, hiernaast, ergens:
Misschien / vindt hij / ooit / ergens / het antwoord dat hij zoekt.
Slide 10 - Tekstslide
Deze jongen is snel.
Deze jongen fietst snel.
Slide 11 - Tekstslide
Welk lidwoord is het onbepaald lidwoord?
A
de
B
het
C
een
Slide 12 - Quizvraag
Nederland
A
lidwoord
B
zelfstandig naamwoord
Slide 13 - Quizvraag
Aardig
A
Lidwoord
B
Zelfstandig naamwoord
C
Bijvoeglijk naamwoord
Slide 14 - Quizvraag
Rijst
A
Lidwoord
B
Zelfstandig naamwoord
C
Bijvoeglijk naamwoord
Slide 15 - Quizvraag
Tot vandaag heb je de kans om iets in te leveren. 'tot' is een:
A
werkwoord
B
voorzetsel
C
lidwoord
Slide 16 - Quizvraag
Welk voorzetsel hoort bij omgaan?
A
bij
B
met
C
naar
D
uit
Slide 17 - Quizvraag
Zoek het bijwoord: Linda schrijft klein.
A
Linda
B
schrijft
C
klein
Slide 18 - Quizvraag
Zelfs de bevers eten geen vlees, beweert meneer De Bree.
Benoem de woordsoort van 'zelfs'
Slide 19 - Open vraag
Zelfs de bevers eten geen vlees, beweert meneer De Bree.
Benoem de woordsoort van 'de'
Slide 20 - Open vraag
Zelfs de bevers eten geen vlees, beweert meneer De Bree.
Benoem de woordsoort van 'bevers'
Slide 21 - Open vraag
Zelfs de bevers eten geen vlees, beweert meneer De Bree.