Bezittelijk voornaamwoord

Bezittelijke voornaamwoorden
Wij gaan oefenen met de bezittelijke voornaamwoorden.

Het doel van vandaag:
Na de les weet ik wat bezittelijke voornaamwoorden zijn.
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2MBOStudiejaar 1

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Bezittelijke voornaamwoorden
Wij gaan oefenen met de bezittelijke voornaamwoorden.

Het doel van vandaag:
Na de les weet ik wat bezittelijke voornaamwoorden zijn.

Slide 1 - Tekstslide

Bezittelijk voornaamwoord
Bezit = van wie is het?           van mij
                                                         van jou
                                                         van hem
                                                         van haar 

Slide 2 - Tekstslide

Bezittelijke voornaamwoorden
ik
jij
hij
zij
wij
jullie
zij
van mij
van jou
van hem
van haar
van ons
van jullie
van hen
mijn
jouw
zijn
haar
ons
jullie
hun

Slide 3 - Tekstslide

Schrijf een Bezittelijk
voornaamwoord op

Slide 4 - Woordweb

Antwoord
Bezittelijke voornaamwoorden zijn: zijn, haar, mijn, jouw, etc.

Slide 5 - Tekstslide

Waar schrijf je het bezittelijke voornaamwoord?
  •  voor  het zelfstandig naamwoord:   

  • Dat is mijn auto
  • Het is jouw huis
  • Het is jullie eten

Slide 6 - Tekstslide

Bezittelijk voornaamwoord

Is dit jouw pen?                                     Ja, dit is ........
Is dit mijn koffie?                                  Nee, dit is niet ...........
Is dit haar boek?
Is dit zijn tas?

Slide 7 - Tekstslide

Het bezittelijk voornaamwoord
Ik- mijn
Je - jouw
Hij -zijn
Zij - haar
U- uw
Jullie- jullie
Wij- ons/onze
Zij - hun

Slide 8 - Tekstslide

mijn
je/ jouw
zijn
haar
ons / onze 
jullie
hun
uw

Slide 9 - Tekstslide

ons / onze?

Slide 10 - Tekstslide

Het zijn ....... paspoorten
A
ons
B
onze

Slide 11 - Quizvraag

Het zijn ........ fietsen
A
ons
B
onze

Slide 12 - Quizvraag

Het is ........ huis
A
ons
B
onze

Slide 13 - Quizvraag

Het is .......formulier
A
ons
B
onze

Slide 14 - Quizvraag

zijn / haar?

Slide 15 - Tekstslide

De jongen vergeet ....... boek op school.
A
haar
B
zijn

Slide 16 - Quizvraag

Zij wil ....... huiswerk maken.
A
haar
B
zijn

Slide 17 - Quizvraag

Ze heeft een fiets. Het is .... fiets.
A
haar
B
zijn

Slide 18 - Quizvraag

mijn / jouw?

Slide 19 - Tekstslide

Ik lees dit boek. Het is .... boek.
A
mijn
B
jouw

Slide 20 - Quizvraag

Waar woon jij? Wat is .... adres?
A
mijn
B
jouw

Slide 21 - Quizvraag

Boekje werken H4
Vanaf blz. 26 t/m 28

Slide 22 - Tekstslide