HS5: 2K + 2B

HS5: rondkomen
5.1 inkomsten en uitgaven 
Lesdoelen
  1. Ik kan benoemen welke inkomsten en uitgaven een huishouden heeft. (basis en KGT)
  2. Ik kan verschillende soorten uitgaves benoemen en keuzes maken. (KGT)
1 / 43
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

In deze les zitten 43 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

HS5: rondkomen
5.1 inkomsten en uitgaven 
Lesdoelen
  1. Ik kan benoemen welke inkomsten en uitgaven een huishouden heeft. (basis en KGT)
  2. Ik kan verschillende soorten uitgaves benoemen en keuzes maken. (KGT)

Slide 1 - Tekstslide

Om rond te komen moeten huishoudens:
  1. Prioriteiten stellen 
  2. Hun inkomsten weten

    Waarom is dat belangrijk denken jullie? 

Slide 2 - Tekstslide

Soorten uitgaven
  • Huishoudelijke uitgaven (meestal verbruiksgoederen)

  • Persoonlijke uitgaven
    (voor jezelf of elkaar)

Slide 3 - Tekstslide

Verbruiksgoederen
  • Producten die je maar een keer gebruikt. 

  • Noem eens wat voorbeelden? 

  • Duurzaam? (KGT)

Slide 4 - Tekstslide

Duurzame gebruiksgoederen
(basis 5.1) (kader 5.2)

  • Gaan langer mee

  • Waarom is dat goed? 

Slide 5 - Tekstslide

Geef twee voorbeelden van huishoudelijke uitgaven:

Slide 6 - Open vraag

Geef twee voorbeelden van persoonlijke uitgaven:

Slide 7 - Open vraag

Wat wordt er bedoeld met prioriteiten stellen?

Slide 8 - Open vraag

Maken:
Opdrachten van paragraaf 5.1 
  • (basis + KGT op bladzijde 8 tot 11
in jouw boek)
of online alle opdrachten maken.
  • Sluit af met de test jezelf op de laptop of mobiel (vraag toestemming)

Slide 9 - Tekstslide

HS5: rondkomen
5.2 vast en/of incidenteel 
Lesdoelen
  1. Ik kan uitleggen wat vaste en incidentele uitgaven zijn (basis)
  2. Ik kan zowel vaste als onregelmatige uitgaven van een gezin benoemen (KGT)
  3. Ik kan benoemen hoe je met vaste en onregelmatige uitgaven rekening kan houden. (KGT)

Slide 10 - Tekstslide

Herhaling 5.1
  1. Wat moeten huishoudens doen om rond te komen? 
  2. Wat zijn verbruiksgoederen? 
  3. Wat zijn duurzame gebruiksgoederen? 
  4. Wat voor soorten uitgaven zijn er? 

Slide 11 - Tekstslide

Vaste en incidentele lasten/uitgaven
  • vaste lasten komen elke maand terug (bijv. telefoonrekening)
  • vaste lasten worden vaak betaald via automatisch incasso (basis)
  • Incidentele uitgaven komen af en toe voorbij (bijv. nieuwe laptop)

Slide 12 - Tekstslide

Noem twee voorbeelden van vaste lasten

Slide 13 - Open vraag

noem twee voorbeelden van incidentele uitgaven

Slide 14 - Open vraag

rekening houden met uitgaves doe je door:
  • Geld aan de kant leggen (sparen)

  •  aankoopbedrag :  spaarbedrag = aantal spaarmaanden. 

  • of aankoopbedrag : aantal spaarmanden = spaarbedrag

Slide 15 - Tekstslide

Een nieuwe tv kost €500. Ik spaar 6 maanden. Wat is mijn spaarbedrag maandelijks?

Slide 16 - Open vraag

Nieuwe auto kost € 20.000. Per maand spaar ik € 1000. Hoeveel maanden moet ik sparen?

Slide 17 - Open vraag

HS5: rondkomen
5.3 geen tekorten meer (basis)
lesdoelen
  1. Ik kan uitleggen wat een tekort is. (basis)
  2. Ik kan uitleggen hoe je een tekort kan voorkomen (basis)
HS5: rondkomen
5.3 sparen en interen (KGT)
Lesdoelen
  1. Ik kan benoemen hoe je rond kan komen van je geld. (KGT)
  2. Ik kan uitleggen hoe je een tekort kunt voorkomen (KGT)

Slide 18 - Tekstslide

Herhaling 5.2
  1. Wat zijn vaste lasten? 
  2. Wat zijn incidentele uitgaven? 
  3. Wat is een automatisch incasso? 

Slide 19 - Tekstslide

Budget

  • Vaststellen op basis van jouw inkomsten en jouw uitgaven. 

    Voorbeeld: Maandelijkse inkomsten zijn € 1500. 
    Boodschappen kosten ongeveer 300 per maand. Jouw budget is dan 300 €. 

Slide 20 - Tekstslide

Overschot
Werkelijke uitgaven zijn minder dan jouw budget: 

Voorbeeld: 300 € voor boodschappen kosten deze maand maar 200. Jouw overschot is dan €100. 

Slide 21 - Tekstslide

Tekort
Maandelijkse uitgaven zijn meer dan jouw budgetten. 

Voorbeeld: budget van € 300 euro voor boodschappen valt hoger uit en jij betaalt deze maand 400 €. Je komt dan uit op een tekort van 100€. 

Als je dit tekort aanvult met spaargeld dan teer je in op jouw spaargeld. 

Slide 22 - Tekstslide

Maken
  1. Lees de paragraaf goed door.

  2. Maak online alle opdrachten, of doe dit in jouw boek. 

  3. Sluit af met de test jezelf. 

  4. Zorg dat tot nu toe de test jezelf van paragraaf 1, 2 en 3 af zijn. 

Slide 23 - Tekstslide

HS5: rondkomen
5.4 Budgetteren 
Lesdoelen
  1. Ik kan aangeven hoe je door te budgetteren financiële problemen kan voorkomen en aanpakken. (KGT)
  2. Ik kan uitleggen hoe je inkomsten en uitgaven op elkaar kunt afstemmen (basis)

Slide 24 - Tekstslide

HS5: rondkomen
5.4 Budgetteren 
Lesdoelen
  1. Ik kan aangeven hoe je door te budgetteren financiële problemen kan voorkomen en aanpakken. (KGT)
  2. Ik kan uitleggen hoe je inkomsten en uitgaven op elkaar kunt afstemmen (basis)

Slide 25 - Tekstslide

Herhaling 5.3
  1. Wat is een budget en waar gebruik je dit voor?
  2. Wat is een overschot? 
  3. Wat is een tekort? 

Slide 26 - Tekstslide

Budgetteren 
Betekenis: Jouw inkomsten en uitgaven op elkaar afstemmen. 

Wanneer budgetteren? 
Als je jouw budgetten telkens overschrijdt. Je moet dan opnieuw gaan kijken wat er binnen komt en wat er uit gaat. 

Slide 27 - Tekstslide

Bezuinigen
Betekenis: Het terugdringen of verkleinen van jouw uitgaves. 

Slide 28 - Tekstslide

Opdracht: Hieronder zie je een maandelijks overzicht van inkomsten en uitgaven. 
Inkomsten
Uitgaven
salaris 1200 €
huur € 450
Huursubsidie 200 €
gas, water en licht €160
studiefinanciering € 150
studie € 200
zorgtoeslag € 90 
Telefoon € 45
Internet en tv + Netflix € 75
zorgkosten € 145
boodschappen € 300
Openbaar vervoer € 100
Opdracht: 

  1. Wat moet je eerst weten om te kunnen rondkomen? bereken dit. (zie 5.1)  
  2. Wat moet je vervolgens weten? Bereken dit. (zie 5.1)  
  3.  Wat voor soort lasten zijn dit?  (zie 5.2)
Wat is de conclusie die je hier uit trekt? 

Slide 29 - Tekstslide

Opdracht: Hieronder zie je een maandelijks overzicht van inkomsten en uitgaven. 
Inkomsten
Uitgaven
€ 1640
€ 1475
Opdracht: 

  1.  Je weet nu wat jouw inkomsten en vaste lasten zijn.  (zie 5.2)  
  2. Hoeveel ruimte heb je om incidentele lasten op te vangen? Bereken dit.
      
Wat is de conclusie die je hier uit trekt? 

Slide 30 - Tekstslide

Opdracht: Hieronder zie je een maandelijks overzicht van inkomsten en uitgaven. 
Inkomsten (vast)
Uitgaven (vast)
€ 1640
€ 1475
Uitgaven (incidenteel)
Wasmachine € 400 euro
Opdracht: 

  1.  Jouw wasmachine gaat  kapot.  
     
  2. Hoe reserveer ik een budget om deze kosten op te vangen? 
     
  3. Hoelang duurt het voordat ik 400 euro heb gespaard? 
       
Wat is de conclusie die je hier uit trekt? 

Slide 31 - Tekstslide

Opdracht: Hieronder zie je een maandelijks overzicht van inkomsten en uitgaven. 
Inkomsten
Uitgaven
salaris 1200 €
huur € 450
Huursubsidie 200 €
gas, water en licht €160
studiefinanciering € 150
studie € 200
zorgtoeslag € 90 
Telefoon € 45
Internet en tv + Netflix € 75
zorgkosten € 145
boodschappen € 300
Openbaar vervoer € 100
Opdracht: 

  1. Je gaat verhuizen en jouw huur stijgt met 150 €
     
  2. Wat moet je nu gaan doen? (zie 5.3) 
     
  3. Kom je nog rond?
     
  4. Wat voor budgetten kun je aanpassen? 
Wat is de conclusie die je hier uit trekt? 

Slide 32 - Tekstslide

HS5: rondkomen
5.5 Lenen 
Lesdoelen
  1. Ik kan uitleggen wat lenen is (KGT)
  2. Ik kan uitleggen wat de voor- en nadelen zijn van lenen (KGT + basis)

Slide 33 - Tekstslide

Herhaling 5.4
  1. Wat is budgetteren?

  2. Wanneer doen we budgetteren?

  3. Wanneer moet je bezuinigen?

Slide 34 - Tekstslide

Slide 35 - Video

lenen
Wanneer je geld nodig hebt voor de financiering van een aankoop. 

Dit kan bij een bank. 

Lenen is aantrekkelijk 
Maar.... 

Slide 36 - Tekstslide

rente en schuld
  • Lenen maakt schuld

  • Deze moet je aflossen

  • Op schulden zit rente 

Slide 37 - Tekstslide

Rekentrainer paragraaf 1
Een gemiddelde berekenen:

  1. Tel alle gegevens bij elkaar op.

  2. Deel dit door het aantal. 

Slide 38 - Tekstslide

In 4 maanden heb ik de volgende bedragen verdiend: 300, 400, 600, 900. Hoeveel heb ik gemiddeld verdiend?

Slide 39 - Open vraag

Maken: 
  • Rekentrainer paragraaf 1 op bladzijde 35

Slide 40 - Tekstslide

Rekentrainer paragraaf 5
  • Pagina 37 in jouw boek
  • Online 

Slide 41 - Tekstslide

Lening is: 10.000 €
Maandbedrag is: 323 €
Looptijd: 3 jaar

Slide 42 - Open vraag

Lening is: 5000 €
Maandbedrag is: 162 €
Looptijd 3 jaar

Slide 43 - Open vraag