H2 vraag en aanbod 2.13 t/m 2.19

Welkom
4 vwo ECONOMIE  ||  2023-2024
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 40 min

Onderdelen in deze les

Welkom
4 vwo ECONOMIE  ||  2023-2024

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Prijselasticiteit van de vraag (Ev) (6,8)
Definitie prijselasticiteit van de vraag: De reactie van de vraag naar een product of dienst op een prijsverandering van een product of dienst.

Slide 2 - Tekstslide

Vraag reageert op prijsverandering
Prijselasticiteit en de omzet
Inelastisch: prijs verhogen, zorgt voor omzet verhogen; prijs verlagen, zorgt voor omzet verlagen


Elastisch: prijs verhogen, zorgt voor omzet verlagen; prijs verlagen, zorgt voor omzet verhogen

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Kruislingse elasticiteit van de vraag: de vraag naar een product hangt ook af van de prijs van andere producten.
Dit is het geval bij substitutiegoederen (goederen die elkaar vervangen).
En daarnaast bij complementaire goederen.
Dit zijn goederen die elkaar aanvullen (printers en inkt bijv.)

       =   %verandering van de vraag naar goed X
             % verandering van de prijs van goed Y
Ek

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Kruislingse elasticiteit
Kruislings prijselasticiteit (Ek) bereken je door:
% verandering Qv product A
--------------------------------
% verandering P product B


Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Kruislingse elasticiteit: voorbeeld
Complementaire goederen (Ek <0) 
P koffie ↑ → Q koffiemelk ↓

Substitutiegoederen (Ek >0)
P benzine ↑ → Q treinkaartjes ↑

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Kruislingse elasticiteit

Brood en margarine zijn..
A
Complementair; positieve Ek
B
Complementair; negatieve Ek
C
Substitueerbaar; positieve Ek
D
Substitueerbaar; negatieve Ek

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De kruislingse elasticiteit is -1,4.
Bewering: “Het gaat hierbij om complementaire goederen. “
A
De bewering is juist, want de kruiselingse elasticiteit is negatief.
B
De bewering is juist, want kruiselingse elasticiteit is kleiner dan -1.
C
De bewering in onjuist, want bij complementaire goederen is elasticiteit positief
D
De bewering is onjuist, want bij complementaire goederen is elasticiteit groter dan 1

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De kruislingse elasticiteit tussen 2 goederen is 0,7. Wat is juist?
A
Ze zijn substitutiegoederen
B
Ze zijn complementaire goederen

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Er bestaat ook een verband tussen de gevraagde hoeveelheid en het inkomen: de inkomenselasticiteit van de vraag --> Ey of Ei
Als je inkomen omhoog gaat, koop je dan ook van alles meer ? Het antwoord is nee.

(1) Primaire goederen: goederen die je nodig hebt om te kunnen leven. Het verband tussen de vraag en het inkomen is positief, maar vanaf een bepaald inkomen is er sprake van verzadiging.

vb. Je zal meer boodschappen halen, maar niet oneindig. Want meer dan je op kan (of past in je koelkast) doe je niet.

Primaire goederen reageren relatief niet sterk op een inkomensverandering. Ze zijn dus inelastisch.

Inkomenselasticiteit (11,12)

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

(2) Luxe goederen: goederen die niet noodzakelijk zijn, maar die het leven aangenamer maken. Het verband tussen de vraag en het inkomen is positief

Vb. Bepaalde producten kopen mensen pas als ze een hoger inkomen hebben, bij een lager inkomen beperken ze zich tot het noodzakelijke (primaire goederen).

Luxe goederen reageren relatief sterk op een inkomensverandering. Ze zijn dus elastisch.

Inkomenselasticiteit (11,12)

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

(3) Inferieure goederen: Inferieure goederen zijn goederen waarvan je minder gaat kopen als het inkomen stijgt. Het verband tussen vraag en inkomen is negatief.






Inferieure goederen reageren verschillend op een inkomensverandering, maar de Ey is altijd negatief vanwege het negatieve verband.
Vb. Uit onderzoek is gebleken dat we minder gehakt en aardappelen kopen als ons inkomen stijgt. Je eet wel net zo veel, maar je kiest andere, vaak duurdere, producten.
Vb2. Een vakantie in NL doe je minder vaak als je inkomen stijgt, een vakantie in het buitenland juist vaker.
Vb3. Als je een hoger inkomen hebt koop je eerder een vrijstaande woning, dan een appartement, rijtjeswoning of sociale huurwoning.
Inkomenselasticiteit (11,12)

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bij een inkomenselasticiteit van 2
en een vraagdaling van -20%:
A
Daalt het inkomen met 10%
B
Stijgt het inkomen met 10%
C
Daalt het inkomen met 40%
D
Stijgt het inkomen met 40%

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De uitkomst van de inkomenselasticiteit is 0,5. Dit hoort bij een ……
A
noodzakelijk goed
B
luxe goed
C
inferieur goed

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De uitkomst van de inkomenselasticiteit is -1,2. Dit hoort bij een …….
A
noodzakelijk goed
B
luxe goed
C
inferieur goed

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke waarde van de inkomenselasticiteit is typerend voor een luxeproduct?

A
E1 < 0
B
E1 = 0
C
0 < E1 < 1
D
E1 > 1

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De waarde van de inkomenselasticiteit
van de vraag naar inferieure goederen is..
A
..kleiner dan 0
B
..gelijk aan 0
C
..groter dan 0, maar kleiner dan 1
D
..groter dan 1

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Primaire goederen
Luxe goederen
Inferieure
Grafiek A
Grafiek B
Grafiek C

Slide 18 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Bespreken 2.3

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Aan het werk
Maken t.m 2.17
Nakijken
  • Wat heb je goed gedaan?
  • Wat kun je beter doen?
Lees de tekst
  • Onderstrepen
  • Samenvatten

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies