Koppelwerkwoorden en het naamwoordelijk gezegde

Koppelwerkwoorden
9 koppelwerkwoorden: 
zijn, worden, blijven, lijken, schijnen, heten, dunken, voorkomen.

1 / 10
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 10 slides, met interactieve quiz en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Koppelwerkwoorden
9 koppelwerkwoorden: 
zijn, worden, blijven, lijken, schijnen, heten, dunken, voorkomen.

Slide 1 - Tekstslide

Huiswerk nakijken
Opdracht 2: 
1. schijnt=hww, bevatten = zww
2. werd = hww, opgemerkt = zww
3. bleek = hww, te zijn = kww
4. zijn= hww, staken = zww
5. zou = hww, blijven = kww
6. is = kww 

Slide 2 - Tekstslide

Opdracht 4 en 5 klassikaal

Slide 3 - Tekstslide

Het bekende stappenplan
1. PV
2. WG
3. Strepen
4. O = wie/wat+pv
5. = LV= wat/wie+wg+o
6. MV= aan/voor wie +wg +o +(LV)

Slide 4 - Tekstslide

Hoe zat het ook alweer?
Ontleed de volgende zin

Ik geef jou een liefdevolle knuffel. 

Ik ben een dokter geworden. 

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Naamwoordelijk gezegde

1. Het onderwerp is iets
(of wordt, blijft, blijkt, lijkt, schijnt, heet, dunkt, komt voor)
Werkwoordelijk gezegde

1. Het onderwerp doet iets

Slide 7 - Tekstslide

Naamwoordelijk gezegde
Noteren: 
alle werkwoorden + [het naamwoordelijk deel ]
Ik word later dokter.
Ik = onderwerp 
word = pv (kww) 
dokter 
word [dokter]





Slide 8 - Tekstslide

De verpleegster werd ziek van de pastasalade.

Slide 9 - Open vraag

Stap voor stap opbouwen
Opdracht 1
Samen of even alleen. 

Slide 10 - Tekstslide