basic grammar in use - onregelmatige werkwoorden les 1

BASIC GRAMMAR IN USE
ONREGELMATIGE WERKWOORDEN
1 / 47
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 3

In deze les zitten 47 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

BASIC GRAMMAR IN USE
ONREGELMATIGE WERKWOORDEN

Slide 1 - Tekstslide

drinken
A
drink drunk drank
B
drink drank drunk
C
trink trank trunk
D
drink drunk drunk

Slide 2 - Quizvraag

drinken

Slide 3 - Open vraag

vul de juiste vorm in:
I ________ a glass of milk last night.(drinken)

Slide 4 - Open vraag

eten
A
eat ate aten
B
eet eet eeten
C
eat eaten ate
D
eat ate eaten

Slide 5 - Quizvraag

eten

Slide 6 - Open vraag

Vul de juiste vorm in:
I have __________ too many candies. (eten)

Slide 7 - Open vraag

slapen
A
sleap sleapt sleapt
B
sleep sleep sleep
C
sleep slept slept
D
slep slept slept

Slide 8 - Quizvraag

slapen

Slide 9 - Open vraag

Vul de juiste vorm in:
We __________ in a luxurious hotel last week. (slapen)

Slide 10 - Open vraag

vallen
A
fall fell fallen
B
fall fellt fallen
C
fall feel fallen
D
feel felt felt

Slide 11 - Quizvraag

vallen

Slide 12 - Open vraag

Vul de juiste vorm in:
He ________ off the ladder, when he was washing the windows. (vallen)

Slide 13 - Open vraag

(auto)rijden
A
ride rode ridden
B
drive drove drivven
C
drive drove driven
D
ride rode riden

Slide 14 - Quizvraag

autorijden

Slide 15 - Open vraag

Vul de juiste vorm in:
He has never _________ in a BMW before. (rijden)

Slide 16 - Open vraag

vergeten
A
forgot forget forgotten
B
forget forgot forgotten
C
forget forgot forgot
D
forget forget forgetten

Slide 17 - Quizvraag

vergeten

Slide 18 - Open vraag

Vul de juiste vorm in:
Did you _________ to pick up the groceries from the store? (vergeten)

Slide 19 - Open vraag

groeien
A
grow grew grown
B
grow grewed grown
C
grew grow grown
D
grew grewed grewn

Slide 20 - Quizvraag

groeien

Slide 21 - Open vraag

She has _________5 cm in two months! (groeien)

Slide 22 - Open vraag

weten, kennen
A
knew know known
B
now new nown
C
know known knew
D
know knew known

Slide 23 - Quizvraag

weten, kennen

Slide 24 - Open vraag

Vul de juiste vorm in:
I have________ him all my life. (kennen)

Slide 25 - Open vraag

verliezen
A
loose lost lost
B
lost lost lost
C
lose loose lost
D
lose lost lost

Slide 26 - Quizvraag

verliezen

Slide 27 - Open vraag

Unfortunately we ________ the match yesterday. (verliezen)

Slide 28 - Open vraag

vliegen
A
flie flew flown
B
fly flew flown
C
flee flew flown
D
fly fled flown

Slide 29 - Quizvraag

vliegen

Slide 30 - Open vraag

The birds ________ to the South last month. (vliegen)

Slide 31 - Open vraag

vertrekken: leave left left
Vul in: The train has________.

Slide 32 - Open vraag

betalen: pay paid paid
Vul in: You must _______ what you owe.

Slide 33 - Open vraag

rennen: run ran run
Vul in: Jamie ______ faster than Johnny during the race yesterday.

Slide 34 - Open vraag

verkopen: sell sold sold
Vul in: That farmer ________ his farm last year.

Slide 35 - Open vraag

zingen: sing sang sung
Vul in: She has always _________ beautiful songs.

Slide 36 - Open vraag

Maak af:
zitten: sit sat _______

Slide 37 - Open vraag

Maak af:
zwemmen: swim _______ swum

Slide 38 - Open vraag

Maak af:
werpen, gooien:
__________ threw thrown

Slide 39 - Open vraag

Maak af:
begrijpen, verstaan: __________ understood understood

Slide 40 - Open vraag

Maak af:
lesgeven, onderwijzen: teach _______, ________

Slide 41 - Open vraag

Vul zelf de drie vormen in van:
doen

Slide 42 - Open vraag

Vul zelf de drie vormen in van:
zien

Slide 43 - Open vraag

Vul zelf de drie vormen in van:
gaan

Slide 44 - Open vraag

Vul zelf de drie vormen in van:
geven

Slide 45 - Open vraag

Vul zelf de drie vormen in van:
hebben

Slide 46 - Open vraag

Vul zelf de drie vormen in van:
zijn

Slide 47 - Open vraag