Rekenen met massaverhoudingen

Rekenen met massaverhoudingen
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
ScheikundeMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

Onderdelen in deze les

Rekenen met massaverhoudingen

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Wat viel jullie op bij de vorige dia?

Slide 3 - Open vraag

Slide 4 - Tekstslide

Wet van behoud van massa
  •  De totale massa van de beginstoffen is gelijk aan de totale massa van de reactieproducten.
  • Stoffen ontstaan en reageren in een vaste massaverhouding met elkaar.

Slide 5 - Tekstslide

De massa van een H-atoom is 1,0 u en die van O atoom is 16 u.
In welke massaverhouding denk je dat waterstof en zuurstof ontstaan bij de ontleding van water?
A
2 : 1
B
2 : 32
C
1 : 16
D
4 : 32

Slide 6 - Quizvraag

Wet van behoud van massa
  •  De totale massa van de beginstoffen gelijk is aan de totale massa van de reactieproducten.
  • Stoffen onstaan en reageren in een vaste massaverhouding met elkaar.
  • De massaverhouding waarin stoffen met elkaar reageren en waaruit nieuwe stoffen ontstaan kun je afleiden uit de reactievergelijking en de atoommassa's.

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Video

Het filmpje is halverwege gestopt. In wat denk je dat er met de gewogen massa gebeurt. Deze blijft
A
gelijk
B
neemt af
C
neemt toe
D
neemt eerst af en dan toe

Slide 9 - Quizvraag

Slide 10 - Video

Reactieschema:
IJzer (s) + zuurstof (g) -> IJzeroxide (s)

Reactievergelijking:
4Fe (s) + 3O2 (g) -> 2Fe2O3 (s) 
 
  

Slide 11 - Tekstslide

De massa van een Fe-atoom is 55,9 u en die van een


De massa van een O -atoom is 16,0 u, de massa van een Fe-atoom is 55,9 u
In welke massaverhouding reageren ijzer en zuurstof met elkaar bij onderstaande reactie:
4Fe (s) + 3O2 (g) -> 2Fe2O3 (s)


A
55,9 : 16,0
B
223,6 : 96
C
4 : 3
D
2,32: 1

Slide 12 - Quizvraag

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Zwavel, S, en ijzer reageren in de massaverhouding 32 : 56 tot de stof ijzersulfide, FeS.
Als 100 gram ijzer volledig reageert, hoeveel gram zwavel heeft dan ook gereageerd?
A
175 gram
B
88 gram
C
57 gram
D
32 gram

Slide 15 - Quizvraag

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

Magnesium en zwavel en reageren in de massaverhouding 3,0 : 4,0/

Magnesium + Zwavel -> Magnesiumsulfide.
3 : 4

Men verwarmt 4 gram magnesium met 5 gram zwavel. Welk van de volgende uitspraken is juist?
A
Er kan geen reactie optreden
B
Magnesium is in overmaat
C
Er is geen stof in overmaat.
D
Zwavel is in overmaat

Slide 18 - Quizvraag

Magnesium en zwavel en reageren in de massaverhouding 3 : 4.

Magnesium + Zwavel -> Magnesiumsulfide.
3 : 4
Welke van de volgende uitspraken is juist?
Men verwarmt 4,00 gram magnesium met 5,00 gram zwavel.
Welke van de volgende uitspraken is juist.
A
Er onstaat 7,00 gram magnesiumsulfide.
B
Er ontstaat 8,75 gram magnesiumsulfide.
C
Er ontstaat 9,00 gram magnesiumsulfide.
D
Er ontstaat 9,33 gram magnesiumsulfide

Slide 19 - Quizvraag

Bij het verhitten van calciumchloride (een witte vaste stof), ontstaan de vaste stof calcium en chloorgas. Renske meet tijdens het verhitten voortdurend de massa van de vaste stof(fen). In de grafiek staat het resultaat het resultaat. De massa neemt af
A
omdat chloorgas een hogere dichtheid heeft dan zuurstofgas.
B
omdat de wet van behoud van massa niet geldt
C
omdat er chloorgas vrijkomt
D
omdat de massa van calcium afneemt

Slide 20 - Quizvraag

Bij het verhitten van calciumchloride (een witte vaste stof), ontstaan de vaste stof calcium en chloorgas. Renske meet tijdens het verhitten voortdurend de massa van de vaste stof(fen). In de grafiek staat het resultaat.
De massaverhouding waarin calcium en chloor ontstaan is:
A
11 : 4
B
4 : 7
C
7 : 4
D
11 : 7

Slide 21 - Quizvraag

Verwerking uit je boek.
4-3 : 32a,33,35,36, 37, 38,40,41
5-3 29 t/ m 34. 

Slide 22 - Tekstslide