herhaling werkwoorden

• Duits
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 2,3

PLANUNG STUNDE 2

LESSONUP WIEDERHOLUNG (20 MINUTEN): 

- zwakke werkwoorden (met stam op -d/-t)

- haben / sein / werden 

- sterke werkwoorden

- modale werkwoorden 

SPIEL: QUARTETT MIT VERBEN 

DOEL: Ik kan de werkwoorden in het Duits gebruiken in de o.t.t.

1. zwakke werkwoorden 

BASISREGEL =  STAM + (FE)ESTTENTEN

Let op bij :

• stam op -d/-t
  
• atmen, regnen, rechnen, zeichnen, öffnen
  

(wohnen)
Mit wem ......... du in Kampen?

(heißen)
Wie ....... du?

(kaufen)
Ihr ...... viel zu viel Schuhe!

(arbeiten)
Sem .......... jeden Samstag.

(warten)
Ihr ....... um die Ecke.

(hören)
Hast du diese tolle Musik ..........?

haben/sein/werden

ONREGELMATIG = GEEN REGEL

UIT JE HOOFD LEREN!

LET OP: WERDEN = WORDEN/ZULLEN

(zijn)
Ich ...... 12 Jahre alt.

(worden)
Ich ............ nächste Woche 15 Jahre.

(hebben)
Wie viele Geschwister ........ du?

(hebben)
Ihr ..... 30 Minuten Zeit.

(zullen)
Was .......... du heute Abend essen?

(zijn)
Wir ...... schon einen Monat zu Hause.

(zullen)
Er .......... um 10 Uhr nach Hause gehen.

Modale werkwoorden

DEELS ONREGELMATIG 

• ICH, DU, ER/SIE/ES KRIJGEN KLINKERWISSELING
  
• ICH , ER/SIE/ES KRIJGEN GEEN UITGANG]
• MEERVOUDSVORMEN REGELMATIG

LET OP: BETEKENISSEN ZIJN VERWARREND

(kunnen)
Du ........ gut Fußball spielen.

(mogen)
Wir ........ nach 9 Uhr nicht mehr draußen sein.

(weten)
Ich ..... nicht, wie spät es ist.

(willen)
Ihr ....... natürlich gerne Deutsch lernen.

(lusten)
Er ........ Pizza.

(moeten)
Siebren ....... seine Hausaufgaben noch machen.

sterke werkwoorden

• E/I(E) - WISSELING BIJ DU & ER/SIE/ES
  

       --> LANGE 'E' = IE

       --> KORTE 'E' = I

• A/Ä - WISSELING BIJ DU & ER/SIE/ES

LET OP: NEHMEN & GEBEN = GEEN IE, MAAR E

(fahren)
Marit ......... dieses Jahr nicht in Urlaub.

(lesen)
Ihr Mann und sie .......... gerne ein Buch.

(sehen)
Wie oft ....... Mano seine Freunden?

(laufen)
Ihr ....... zu schnell für mich.

Dat waren de vragen.... Ging het goed? Kende je alle werkwoorden? Wat moet je nog herhalen?

Tot slot: Wat heb je nog van mij als docent nodig?