In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Wat betekent 'beter één vogel in de lucht, dan tien in de hand'?
Slide 2 - Open vraag
Lesdoel
Na deze les weet je alles over meervouden in het Nederlands. Je kunt je kennis toepassen tijdens het schrijven van e-mails, verslagen, rapportages, nota's, ontwikkelingsplannen, beginsituaties, enzovoort.
Slide 3 - Tekstslide
Meervouden: best makkelijk?
Men spreekt van één lot, en verschillende loten,
maar ‘t meervoud van pot is natuurlijk geen poten.
Zo zegt men ook altijd, één vat en twee vaten,
maar zult u ook zeggen: één kat en twee katen?
Slide 4 - Tekstslide
Slide 5 - Video
Lesroute
- Meervoud op - en
- Meervoud op -ën
- Meervoud op -s
- Meervoud op -'s
- Meervoud op -a
- Meervoud op - ici
Zelfstandig werken/ tijd voor individuele feedback
Slide 6 - Tekstslide
Meervoud op -en
De meeste zelfstandige naamwoorden krijgen in het meervoud -en of -s.
spreekwoord --> spreekwoorden
vogel --> vogels
Slide 7 - Tekstslide
Het meervoud van kast?
A
kaste
B
kastte
C
kastten
D
kasten
Slide 8 - Quizvraag
Het meervoud van boek?
A
boeke
B
boeken
C
boekke
D
boekken
Slide 9 - Quizvraag
Meervoud van boor?
A
booren
B
boren
C
boorren
D
borren
Slide 10 - Quizvraag
Let op uitspraak!
Je schrijft een woord zo kort mogelijk, maar je houdt altijd rekening met de uitspraak.
Eén boor; je hoort een lange -o
In het meervoud krijg je daarom: boren. Doordat de -o niet wordt begrenst door tweemaal een r, blijft die klank lang bij boren.
Slide 11 - Tekstslide
Meervoud van havik?
A
haviken
B
havikken
C
hafiken
D
hafikken
Slide 12 - Quizvraag
Meervoud bij onbeklemtoond
-ik, -el, -et, -es
Gebruik na onbeklemtoond -ik, -el,-et, -es geen dubbele medeklinker.
havik (HAA-vik) --> haviken
Slide 13 - Tekstslide
Meervoud van dreumes?
A
dreumessen
B
dreumesen
Slide 14 - Quizvraag
Het meervoud van monnik?
A
monniken
B
monnikken
C
moniken
D
monikken
Slide 15 - Quizvraag
Het meervoud van raket?
A
raketen
B
rakketen
C
raketten
D
rakketten
Slide 16 - Quizvraag
Het meervoud van middel?
A
middelen
B
middellen
C
midelen
D
midellen
Slide 17 - Quizvraag
Meervoud op -ën
Gebruik -ën bij de meeste woorden op -ee of -ie, behalve bij woorden waarin de klemtoon niet op de -ie ligt.
idee --> ideeën
monarchie --> monarchieën
maar
kolonie --> koloniën
Slide 18 - Tekstslide
Het meervoud van kopie?
A
kopiën
B
Kopieën
Slide 19 - Quizvraag
Het meervoud van bacterie?
A
bacteriën
B
bacterieën
Slide 20 - Quizvraag
Meervoud op -s
Schrijf de -s aan het woord vast, ook na e, é, eau en ui.
etui --> etuis
bureau --> bureaus
spray --> sprays
Slide 21 - Tekstslide
Meervoud op 's
Gebruik ’s als je het woord anders verkeerd uitspreekt.
alinea --> alinea's
baby --> baby's
tosti --> tosti's
Slide 22 - Tekstslide
Meervoud bij 'afkortingen'
Gebruik ook ’s na afkortingen.
tv --> tv's
dvd --> dvd's
Slide 23 - Tekstslide
Meervoud bij Latijnse woorden
Voor woorden op -um mag je vaak -a of-ums gebruiken.
criterium --> criteria/ criteriums
Gebruik -ici voor woorden op -icus.
technicus --> technici
Slide 24 - Tekstslide
Het meervoud van aquarium?
Slide 25 - Open vraag
Het meervoud van datum?
Slide 26 - Open vraag
Het meervoud van mbo?
Slide 27 - Open vraag
Vragen?
Slide 28 - Tekstslide
Zelf oefenen
Ga naar Starttaal online, onderdeel spelling. Maak de oefeningen.