!Unit 11: Relative clauses (who, which, that, whose)

Test Vocab + Grammar
Unit 1: The basics,
Section 1.1, 1.2, 1.6 + ex 1,2,3
Section 2.1 + ex 1,2,5
Section 3.1, 3.2, 3.3 + ex 1,2,3
Section 4.1, 4.3 + ex 1
Section 5.1, 5.2 + ex 1,2,3
Section 6.1, 6.3 + ex 1,2
Unit 2: Section 1.1, 1.2, 1.3 + ex 1,2
Section 4.1, 4.2 + ex 1,2
Section 5.1, 5.2 + ex 1,2,3,4
Unit 3: Section 4.1, 4.2 + ex 1,2
Section 5.1, 5.2, 5.3 + ex 1,2,4,6
Unit 5:The basics,
Section 5.1, 5.2, 5.3, 5.4 + ex 1,2,3
Section 6.1, 6.2, 6.3, 6.4, 6.5 + ex 1,2,3
Unit 6: Section 5.1, 5.2, 5,3 + ex 1,2,3
Unit 7: The Basics 1, 2 and 4,
Section 1.1, 1.2, 1.3 + ex 1,2,3
Section 3.1, 3.2, 3.3, 3.4, 3.5 + ex 1,2
Section 4.2, 4.2 + ex 1,2,3,4,5,6
Unit 8: The basics,
Section 1.1, 1.2, 1.3 + ex 1,2
Section 2.1, 2.2 + ex 1
Unit 11: The basics
Unit 13: The basics 1+2
+ LessonUps! 






















1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Test Vocab + Grammar
Unit 1: The basics,
Section 1.1, 1.2, 1.6 + ex 1,2,3
Section 2.1 + ex 1,2,5
Section 3.1, 3.2, 3.3 + ex 1,2,3
Section 4.1, 4.3 + ex 1
Section 5.1, 5.2 + ex 1,2,3
Section 6.1, 6.3 + ex 1,2
Unit 2: Section 1.1, 1.2, 1.3 + ex 1,2
Section 4.1, 4.2 + ex 1,2
Section 5.1, 5.2 + ex 1,2,3,4
Unit 3: Section 4.1, 4.2 + ex 1,2
Section 5.1, 5.2, 5.3 + ex 1,2,4,6
Unit 5:The basics,
Section 5.1, 5.2, 5.3, 5.4 + ex 1,2,3
Section 6.1, 6.2, 6.3, 6.4, 6.5 + ex 1,2,3
Unit 6: Section 5.1, 5.2, 5,3 + ex 1,2,3
Unit 7: The Basics 1, 2 and 4,
Section 1.1, 1.2, 1.3 + ex 1,2,3
Section 3.1, 3.2, 3.3, 3.4, 3.5 + ex 1,2
Section 4.2, 4.2 + ex 1,2,3,4,5,6
Unit 8: The basics,
Section 1.1, 1.2, 1.3 + ex 1,2
Section 2.1, 2.2 + ex 1
Unit 11: The basics
Unit 13: The basics 1+2
+ LessonUps! 






















Slide 1 - Tekstslide

WHAT????


A relative clause? ? ?

Slide 2 - Tekstslide

What is a relative clause?
A
Het is een bekende van je
B
Dat hangt er van af, alles is relatief
C
Het is een bijzin
D
Het is een relatieve Kerstman

Slide 3 - Quizvraag

What is a relative clause?
Een betrekkelijke bijzin. 
Deze gebruik je als je extra info over iets of iemand wilt geven. 
Bijvoorbeeld:
Die laptop, die op tafel staat, is van de docent. 
Relative clauses in English are clauses that begin with relative pronouns

Slide 4 - Tekstslide

Relative Pronouns
Verwijzen naar een mens (who, whom) of dier/ding (which) of bezit (whose)

Worden gebruikt om extra informatie toe te voegen zonder een nieuwe zin te beginnen

The man is blond. He is my brother. 
--> The man who is blond is my brother.

Slide 5 - Tekstslide

RELATIVE PRONOUNS
  • WHO: bij mensen
  • WHICH: bij dieren en dingen
  • THAT: bij personen, dieren en dingen (maar niet na een komma!)
  • WHOM: bij mensen na een voorzetsel
  • WHOSE: bij bezit (van wie/wiens)

Slide 6 - Tekstslide

Who en Whom
Who en Whom verwijzen naar mensen. Als je de persoon naar wie je verwijst kunt veranderen in he dan gebruik je who, kun je veranderen in him dan gebruik je whom.

That is the man __ helped me (he helped me) --> who
That is the boy __ I gave flowers (I gave him flowers) --> whom

Slide 7 - Tekstslide

Whose
Whose verwijst naar bezit. (van mensen/dieren)
Bij dingen heeft 'of which' de voorkeur!

Do you see that dog whose tail is wagging?
The car of which the roof was on fire was pushed into the river.

Slide 8 - Tekstslide

Non-defining relative clauses
  • extra informatie
  • Begint en eindigt met een komma
  • Je mag GEEN "that" in plaats van "which"gebruiken





The Times, which is published in London, is a daily newspaper.


The Times is a daily newspaper.

Slide 9 - Tekstslide

Defining relative clauses
  •   onmisbare informatie (om te weten over wie/wat je het hebt)
  • Staan in het midden/einde van de zin
  • Je gebruikt geen komma's!
  • You can use ‘that’ to substitute ‘who’ or ‘which’





He is the doctor who helped my grandmother.


This is the airport where I lost my bag.

Slide 10 - Tekstslide

Defining relative clauses
If ‘who’ or ‘which’ are in fact the object of the verb then you can eliminate them.


Messi is the player who I voted for.
Messi is the player I voted for.

Slide 11 - Tekstslide

I talked to the girl __ car had broken down in front of the shop.

Slide 12 - Open vraag

Mr Richards, __ is a taxi driver, lives on the corner.

Slide 13 - Open vraag

Do you like the dog .....
is under the table?
A
who
B
which
C
that

Slide 14 - Quizvraag

This is the action film ...... I like so much!
A
who
B
which
C
that
D
X

Slide 15 - Quizvraag

We had spaghetti, .... is my favourite meal, for dinner last night.
A
whom
B
that
C
which
D
who

Slide 16 - Quizvraag

The boy ………... cat just died will stay at home today.
A
whom
B
which
C
whose
D
that

Slide 17 - Quizvraag

This is the woman .......
asked Tim for money yesterday.
A
who
B
which
C
whom
D
that

Slide 18 - Quizvraag

Welke relative pronoun past in deze zin:
I want to read the book........you gave me.
A
which, that , who
B
which, that, X
C
who, whose, whom
D
which, that

Slide 19 - Quizvraag

Welke relative clause past in deze zin:
The officer ....... John told his story to was nice
A
whom, that
B
whom, that, X
C
whom
D
which, that

Slide 20 - Quizvraag

This is Mary, ...
is taking over my job when I leave.
A
who
B
which
C
that
D
whose

Slide 21 - Quizvraag

The photocopier, ...
has a two-year guarantee, cost $2000.
A
who
B
which
C
that
D
whose

Slide 22 - Quizvraag

The people ...
were stopped at the border were all from Eastern Europe.
A
whose
B
which
C
that
D
whom

Slide 23 - Quizvraag

Well done!

Slide 24 - Tekstslide