§8 Lijdend voorwerp maandag 4e uur 10 juni

Planning
Lezen: (10 min)
Herhaling: PV, zinsdelen en O en WWG
                 uitleg: Lijdend voorwerp,15 min)
Nakijken huiswerk
Opdracht maken
Afsluiting

1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

In deze les zitten 15 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Planning
Lezen: (10 min)
Herhaling: PV, zinsdelen en O en WWG
                 uitleg: Lijdend voorwerp,15 min)
Nakijken huiswerk
Opdracht maken
Afsluiting

Slide 1 - Tekstslide

persoonsvorm, zinsdelen en onderwerp grammatica
  • persoonsvorm
  • werkwoord:  tijdsproef en vraagproef

  • zinsdelen:
  • voor de persoonsvorm staat maar één zinsdeel
  • zet andere zinsdelen voor de persoonsvorm

  • Onderwerp
  • wie doet er iets ?
  • wie of wat + de persoonsvorm



Slide 2 - Tekstslide

Werkwoordelijk gezegde § 6 grammatica
Overmorgen wil ik mijn verjaardag vieren.

Slide 3 - Tekstslide

Werkwoordelijk gezegde § 6 grammatica

Overmorgen | wil | ik | mijn verjaardag | vieren.

Wat zijn de werkwoorden? 
Alle werkwoorden in de zin vormen het werkwoordelijk gezegde!

Slide 4 - Tekstslide

Lijdend voorwerp § 8
Grammatica bladzijde 214

Doel: aan het eind van deze les weet ik hoe ik het lijdend voorwerp vind.

Slide 5 - Tekstslide

Lijdend voorwerp
                       PV.   O.                              WWG
Overmorgen | wil   | ik | mijn verjaardag | vieren.

PV = tijdsproef en/ of vraagproef 
O= wie/wat + PV
WWG = PV en alle werkwoorden in de zin

Slide 6 - Tekstslide

Lijdend voorwerp (LV)
                       PV.   O.                              WWG
Overmorgen | wil   | ik | mijn verjaardag | vieren.

PV = tijdsproef en/ of vraagproef 
O= wie/wat + PV
WWG = PV en alle werkwoorden in de zin
LV = wie of wat wil (wwg)het onderwerp?

Slide 7 - Tekstslide

Lijdend voorwerp (LV)
                       PV.   O.                              WWG
Overmorgen | wil   | ik | mijn verjaardag | vieren.

LV = wie of wat  ( weg) wil het onderwerp?
En ..LV begint NOOIT met een voorzetsel!

Slide 8 - Tekstslide

voorzetsel
Voorzetsel: zet je voor een lidwoord + zelfstandig naamwoord
Ik wilde naar de bakker 
Ik zit op de kast

Sommige werkwoorden zitten vast aan een werkwoord. 
Ik houd van zwemmen - houden van
Nederland grenst aan Duitsland- grenst aan
Die kan je niet vervangen door een ander voorzetsel


Slide 9 - Tekstslide

Lijdend voorwerp
LV = wie of wat wil (wwg) het onderwerp?
En ..LV begint NOOIT met een voorzetsel!

Martijn wilde nieuwe schoenen kopen



Slide 10 - Tekstslide

Lijdend voorwerp
Stappenplan
O        PV                                WWG
*Martijn |  wil |nieuwe schoenen| kopen|
                               PV       O      WWG
*Nieuwe schoenen | wil | Martijn| kopen| 

WWG   PV   O.                                    
*Kopen| wil| Martijn |nieuwe schoenen|



Slide 11 - Tekstslide

Lijdend voorwerp
Stappenplan
O        PV                                WWG
Martijn |  wil |  nieuwe schoenen| kopen| 

LV = wie of wat wil ( wwg)het onderwerp?
En ..LV begint NOOIT met een voorzetsel!
                               


Slide 12 - Tekstslide

§8 Lijdend voorwerp. opdracht 2 (BLZ. 214)
LV = wie of wat wil het onderwerp?
En ..LV begint NOOIT met een voorzetsel!

Nicole heeft de nieuwe boekenkast gemonteerd.
  • PV = heeft
  • O = Nicole
  • WG = heeft gemonteerd
  • LV = wie of wat heeft Nicole gemonteerd? = de nieuwe boekenkast





Slide 13 - Tekstslide

§8 Lijdend voorwerp. opdracht 2 (BLZ. 214)
LV = wie of wat wil het onderwerp?
En ..LV begint NOOIT met een voorzetsel!

In de soep wil de kok alle restjes groente verwerken.
  • PV = wil
  • O = de kok
  • WG = wil verwerken
  • LV = wie of wat wil de kok verwerken? = alle restjes groente





Slide 14 - Tekstslide

Maken grammatica § 8 blz. 214
§ 8: lijdend voorwerp  2 + 3+ 4

huiswerk voor dinsdag!
timer
1:00

Slide 15 - Tekstslide