Theme 3 Recap Both, each, all, every + IF/WHEN

1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Today
Grammar
Both, each, all, every, none
+
If/When
+
OEFENEN!!!
Vocab Game

Slide 2 - Tekstslide

Both, Each, All, Every & None
De theorie....

Slide 3 - Tekstslide

Both

Vertaling: beide
Gebruik bij twee personen, dieren of dingen.

Staat voor het zelfstandig naamwoord.
(Zelfstandig naamwoord staat in het meervoud.)


- Both girls admitted cheating on their tests.

Slide 4 - Tekstslide

Each

Vertaling: elke
Gebruik je bij twee of meer personen, dieren en dingen.
Staat voor het zelfstandig naamwoord.
(Zelfstandig naamwoord staat in het enkelvoud.)


- Each student passed the central exams.

Slide 5 - Tekstslide

All, Every, None

Vertaling:

All = alle/allemaal, (zn staat in meervoud.) 
Every = iedere, (zn staat in enkelvoud)
None = geen/niet een, (er staat of achter)


Gebruik je bij drie of meer personen, dieren of dingen.

Slide 6 - Tekstslide

All, Every, None

- The suspect admitted to all charges.

- A criminal burlged nearly every house in the street.


- None of the missing jewels were recovered.

Slide 7 - Tekstslide

Let op!

Each > nadruk leggen op individuele dingen.


Every > nadruk leggen op het geheel.


Each person in this classroom is 16 years old.
There was police on every corner.

Slide 8 - Tekstslide

Let's test that Knowledge
Pak je laptop:
Ga naar Lessonup: 
Voer de code in
Log in! 

Slide 9 - Tekstslide

She has seen ... show in which her daughter starred.
A
every
B
all

Slide 10 - Quizvraag

My mother reads ... of her children a book before they go to bed.
A
both
B
each

Slide 11 - Quizvraag

Both / None kids wanted that pink ice cream.
A
Both
B
None

Slide 12 - Quizvraag

All / Each of those people came from Breda.
A
Each
B
All

Slide 13 - Quizvraag

We bought every / all of our tickets online
A
every
B
All

Slide 14 - Quizvraag

My friend and I went into town yesterday. We ….......... wanted to get
some nice new clothes.
A
both
B
none

Slide 15 - Quizvraag

....... of our two cats liked that special cat food
A
None
B
Neither

Slide 16 - Quizvraag

. There is a tall mountain on ......... sides of the valley
A
None
B
Both

Slide 17 - Quizvraag

If = als/indien
  • Je gebruikt 'if' als je niet zeker weet of iets gaat gebeuren of om een voorwaarde aan te geven.

Example: 
  • If you don't do to bed now, you are grounded!
  • You should stand up if an elderly lady enters a full bus.

Slide 18 - Tekstslide

When = wanneer/toen/als
  • Je gebruikt 'when' als je wel zeker weet dat iets gaat gebeuren.

Example: 
  • When I get home I'll go straight to bed.
  • Call us when you arrive at the station.

Slide 19 - Tekstslide

'if' and 'when'

  • Give her the money if you see her.

  • Give her the money when you see her.

Slide 20 - Tekstslide

(if/when) it rains tomorrow, we can't have a picnic.
A
If
B
When

Slide 21 - Quizvraag

I'm going to London. I'll phone you (if/when) I get back.
A
if
B
when

Slide 22 - Quizvraag

My parents will buy me a car (if/when) I turn eighteen.
A
if
B
when

Slide 23 - Quizvraag

We'll catch the train (if/when) we leave immediately.
A
if
B
when

Slide 24 - Quizvraag

Your turn!
Ga nu zelfstandig aan de slag.
25, 26 & 27

Slide 25 - Tekstslide

Board Race

Slide 26 - Tekstslide