200416 spreekbeurt + bespreken toets

Welkom bij Nederlands!
1 / 14
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 14 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 90 min

Onderdelen in deze les

Welkom bij Nederlands!

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we doen vandaag?
1. spreekbeurten
2. bespreken toets

Slide 2 - Tekstslide



Timme
Lars
Julien
Cas
Ruben
Hidde


Skender
Jessie
Yari
Kiki
Marith

Slide 3 - Tekstslide

Toets bespreken

Slide 4 - Tekstslide

1. Welke uitspraak over de persoonsvorm is waar? (1p)
A Om de persoonsvorm te vinden kun je elke zin vragend maken. Het eerste
 woord in de zin is dan de persoonsvorm.

B Om de persoonsvorm te vinden kun je de zin in een andere tijd zetten. Het
     werkwoord dat verandert, is de persoonsvorm.

C Om de persoonsvorm te vinden kun je het getal van de zin veranderen. Het
  werkwoord dat niet verandert, is de persoonsvorm.

Slide 5 - Tekstslide

2. Noteer de onderdelen waaruit een werkwoordelijk gezegde kan bestaan. (1p)

Slide 6 - Tekstslide

3. Welke uitspraak over het lijdend voorwerp is waar? (1p)

A Het lijdend voorwerp begint met een voorzetsel.

B Het lijdend voorwerp kun je alleen vervangen door ‘iedereen’.

C Het lijdend voorwerp van een zin kun je vinden met de vraag ‘Wat (of Wie) +  werkwoordelijk gezegde + onderwerp?’. 

Slide 7 - Tekstslide

4. Zijn de beweringen waar of niet waar? Noteer dit voor elke bewering.


a. Elk zinsdeel uit een zin kan je meerdere keren benoemen.

b. Vraagwoorden waarmee je bijwoordelijke bepalingen zoekt, zijn ook bijwoordelijke bepaling.

c. Een meewerkend voorwerp begint altijd met ‘aan’ of ‘voor’.


Slide 8 - Tekstslide

5. Welke verdeling in zinsdelen is juist? (1p)
A Waarom | steek | jij | die drukke weg | niet | over | bij het zebrapad?

B Waarom | steek | jij | die drukke weg niet | over | bij het zebrapad?

C Waarom | steek jij | die drukke weg | niet over | bij het zebrapad?

D Waarom | steek | jij | die drukke weg | niet | over bij het zebrapad?

Slide 9 - Tekstslide

Vraag 6
 In het weekend wassen mijn broertjes en ik de vaat liever niet af na het eten.

pv =
ow =
wg =

Slide 10 - Tekstslide

Vraag 7
a. De gymdocent sprak de klas voor de les vol goede moed toe.
b. Vanwege leegloop biedt Zeeuws-Vlaanderen sinds kort mensen uit de Randstad voldoende woonruimte.
c. Die nieuwe game van Fifa hadden de meiden al heel snel uitgespeeld tijdens de vakantie.
d. Naar welk eiland werd Napoleon na zijn nederlaag verbannen?

Slide 11 - Tekstslide

Vraag 8
Welke werkwoorden kunnen géén meewerkend voorwerp bij zich hebben?

A afstaan
B bezorgen
C praten
D slapen

Slide 12 - Tekstslide

Vraag 9
In welke zin is ‘voor de jarige’ een meewerkend voorwerp? Leg vervolgens uit waarom in de andere zin ‘voor de jarige’ geen meewerkend voorwerp is.

   A Iedereen zong voor de jarige een mooi verjaardagsliedje.
     B Iedereen stond voor de jarige om haar het cadeautje te geven. 

Slide 13 - Tekstslide

Vraag 10
Noteer de bijwoordelijke bepaling(en) (bwb) uit de volgende zin. Zet een streepje (-) als er geen bijwoordelijke bepaling in de zin zit.

Waarom loopt die stoet straks door de stad?
          bwb = […]
          bwb = […]
          bwb = […]

Slide 14 - Tekstslide